78
DONDERDAG
4 MEI 1916.
opmerking van den heer Sijtsma een enkel woord. Persoon
lijk ben ik door mijne levensomstandigheden in de gelegen
heid met de prijsstijging op verschillend gebied kennis te
maken. De heer Sijtsma is van meening, dat de prijzen op
dit oogenblik wel zeer hoog zijn, maar dat zij over eenigen
tijd wel weer zullen dalen. Hij denkt er blijkbaar niet aan,
dat de kans ook heel groot is, dat de prijzen nog aanmerke
lijk stijgen zullen. Wanneer die mogelijkheid niet bestond,
stonden wij heel wat gemakkelijker tegenover het voorstel
van Burgemeester en Wethouders. Dan zouden wij meer vrij
heid hebben het te verwerpen. Waar het evenwel te vreezen
is, dat de prijzen inderdaad stijgen zullen, is afstemmen van
het voorstel van Burgemeester en Wethouders zeer gevaarlijk
en is er alle reden met het voorstel mede te gaan. Was er
ook maar eenige kans, dat de prijs binnenkort zou dalen,
dan zou ik er voor zijn om de verbouwing nog wat uit te
stellen. Onder de tegenwoordige omstandigheden geloof ik
evenwel, dat het het voorzichtigste zal zijn thans tot verbou
wing over te gaan ook in verband met het uitsparen van
kosten door vereenvoudiging van de administratie.
De Voorzitter. Een enkel woord. De heer Sijtsma heeft
gezegddat niemand profeteeren kan. Dit ben ik volkomen
roet hem eens, maar de conjunctuur is nu eenmaal zoo.
Onlangs heb ik den heer van Hinte bij mij gehad, die mij
zei, dat na den Fransch-Duitschen oorlog de prijzen belangrijk
zijn gestegen. Wanneer men zoo iets beweert van dien kant,
dan wordt het aanvaard, maar wanneer dit door Burge
meester en Wethouders wordt gezegd dan wordt het niet
aangenomen. Ik geloof niet, dat het zoo'n gevaarlijke onderstel
ling is, die men maakt, als men zegt, dat het de eerste
jaren wel niet goedkooper zal worden, en dat het in oorlogs
tijd misschien nog goedkooper is dan in den vredestijd daarna.
De vraag, waar het op aankomt is: wat eischt het zuinig
beheer van de zaak. En nu ben ik van meening, gezien de
groote uitbreiding van het gas- en electriciteitsbedrijf, dat
het zeer gewenscht is tot uitbreiding der kantoren over te
gaan. Niets toch is zoo onvoordeeiig als eene gescheiden
administratie. Dit is altijd veel duurder dan wanneer de
geheele administratie in één gebouw is ondergebracht. Ten
slotte wil ik er den nadruk op leggendat het ook mij zeer
spijt, dat de raming zoo laag is geweest.
Toch moeten de heeren dat niet altijd afkeuren. De heer
Sijtsma zeide, dat men zich daar niet om bekommert, maar
dat neem ik nog niet zoo grif aan. Een lage raming heeft
meestal een lage inschrijvingssom ten gevolge; dat komt bijna
altijd uit. De heeren zijn echter volkomen vrij, om dit voor
stel af te stemmen, evengoed als zij het den vorigen keer
hebben aangenomen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en aangenomen met 19 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heerenvan der Pot, van der Eist, van
Hamel, Bots, van der Lip, Fischer, Fokker, Pera, Timp,
Hoogenboom, Aalberse, Botermans, Vergouwen, van Tol, Briët,
Zwiers, Tepe, Hartevelt en Sasse.
Tegen stemmen de heeren J. P. Mulder, Reimeringer, van
Romburgh, Sijtsma, Huurman, van Gruting en A. Mulder.
De Voorzitter. Mijne Heeren! Ik heb thans nog een spoed-
eischend voorstel aan U te doen en wel betreffende de regeling
der werkloosheidsverzekering.
De zaak is deze:
Bij Uw besluit van 2 Maart jl. werd besloten in beginsel
te aanvaarden de door den Minister van Waterstaat voor
gestelde nieuwe, blijvende subsidieregeling nopens de werk
loosheidsverzekering. Deze nieuwe regeling zou met 1 Mei
1916 ingaan, op welk tijdstip de zgn. noodregeling-Treub
verviel.
Zooals Gij U herinneren zult, beoogt de nieuwe regeling
een nieuw systeem van bijslagverleening en wel niet meer
op de uitkeeringen der werkloozenkasseri, doch op de contri-
butiën.
Intusschen heeft de Minister ons medegedeeld, dat de
ontworpen nieuwe subsidie-regeling niet met 1 Mei gereed
zal zijn en stelt hij ons in afwachting van deze nieuwe
regeling voor, met ingang van 1 Mei een tusschenregeling te
treffen. Deze komt hierop neer, dat op 1 Mei de werklozen
kassen geheel overeenkomstig hunne reglementen zullen gaan
uitkeeren en dus de oude toestand van vóór de noodregeling
weer zal worden hersteld. In tweëerlei opzicht zal nog een
afwijkende regeling gelden. Vooreerst zullen de uitkeerings-
bedragen niet zijn die der reglementen, doch die der nood-
regeling (dus ƒ6.voor een gehuwde; ƒ5.voor een
ongehuwde boven de 20 jaar en 2.50 voor een ongehuwde
beneden de 20 jaar) en in de tweede plaats zullen ook de
tijdens de noodregeling ingeschreven kassen van de tusschen
regeling profiteeren.
Van alle uitkeeringen betaalt de werkloozenkas 50%, de
gemeente en het Rijk ieder 25%.
Aangezien zonder nadere regeling op 1 Mei vanzelf de oude
verordening weder zou zijn gaan gelden zonder bijdrage van
het Rijk, is het voorstel van den Minister dus alleszins aan
nemelijk. Het heeft dan ook, zooals de heeren begrijpen
zullen, vooral beteekenis voor de tijdens, de noodregeling
opgerichte tijdelijke gemeentefondsen.
Wij hebben bereids omtrent deze aangelegenheid het advies
van het bestuur van het Gemeentelijk Werkloozenfonds inge
wonnen, dat ons ook adviseert deze tusschenregeling te aan
vaarden.
Ook hebben wij reeds aan den Minister medegedeeld, dat
Uwe Vergadering eerst op 4 Mei bijeenkwam en dus het
antwoord hem niet vóór 1 Mei kon bereikendoch zoo
spoedig mogelijk daarna.
Kunnen de heeren goedvinden dat deze zaak spoedeischend
wordt verklaard Zoo ja, dan is tot dadelijke behandeling
besloten.
Ons voorstel luidt, dat Uwe Raad deze tusschenregeling
zal aanvaarden, welke bestemd is te gelden van 1 Mei 1916
tot het tijdstip, waarop de blijvende subsidieregeling in wer
king zal treden.
De verdere uitwerking van deze regeling kan dan weer aan
het Fondsbestuur worden overgelaten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt dienovereenkomstig
besloten.
Aan de orde is thans:
I. Benoeming van een onderwijzer-plaatsvervangend hoofd
der school 4e klasse no. 2.
(Zie Ing. St. no. 95.)
De Voorzitter. Mag ik de heeren: Vergouwen, Sijtsma,
van Romburgh en J. P. Mulder verzoeken het stembureau te
willen vormen?
Wordt benoemd met 15 stemmen de heer J. van Noord;
de heer H. Teunissen verkreeg 11 stemmen.
II. Benoeming van een onderwijzer met verplichte hoofd
akte aan de school 3e klasse no. 4.
(Zie Ing. St. no. 105).
Wordt benoemd met 25 stemmen de heer W. J. Nijholt;
één biljet was in blanco.
III. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school
3e klasse No. 5.
(Zie Ing. St. No. 84.)
Wordt benoemd met algemeene (26) stemmen Mej. H. E.
H. Meykamp.
IV. Benoeming van een lid van het Bestuur der Vereeni-
ging »de Ambachtsschool."
(Zie Ing. St. No. 80.)
Wordt benoemd met algemeene (26) stemmen de heer
L. van der Laan.
Benoeming van een Commissaris der Gemeentelijke
Bank van Leening.
(Zie Ing. St. No. 94).
Wordt benoemd met 25 stemmen de heer G. H. Kokxhoorn
de heer G. Gerlings verkreeg 1 stem.
De Voorzitter. Ik dank de leden van het stembureau zeer
voor de genomen moeite.
VI. Verzoek van F. Reindersma om eervol ontslag als onder
wijzer met verplichte hoofdakte aan de school 3e klasse No. 1.
(Zie Ing. St. No. 82.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
VIL Suppletoire staat van begrooting, dienst 1915, van het
Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis.
(Zie Ing. St. No. 102).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
VIII. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1915, van
de Stedelijke Werkinrichting.
(Zie Ing. St. No. 88).