44
DONDERDAG 16 MAART 1916.
Dat de heer Fokker op zijn stem, voor artikel 2 uitgebracht,
terugkomt, en nu een aparte bepaling wil, komt mij niet
logisch voor.
De heer Fokker. De heer Zwiers begrijpt niet, dat ik terug
kom op mijn stern over artikel 2. Hij heeft daarbij niet bedacht,
dat de zaak hier geheel anders staat. Wanneer de heer Zwiers
artikel 2 goed leest, zal hij zien dat daarin voorkomt:
»De bepaling van de uren van dagelijksche openstelling
geschiedt onder goedkeuring van Burgemeester en Wet
houders".
Nu kan ik mij best voorstellen, dat vele menschen gaarne
om 6 uur gaan zwemmen, maar wanneer nu de inrichting
des morgens om 6 uur voor het publiek wordt geopend,
dan moet het personeel er toch al iets vroeger zijn. Van des
morgens vóór 6 uur tot des avonds na 8 uur lijkt mij toch
een te lange werktijd! En nu zou ik door mijn amendement
op artikel 6 willen voorkomen, dat het bestuur van de Leidsche
Zwemclub hetzelfde personeel bijv. misschien van des morgens
5 tot des avonds 9 uur in dienst hield. Het allerliefst had
ik een dubbele ploeg. Waar in de overeenkomst in deze zaak
niet is voorzien, heb ik derhalve de eer dit amendement in
te dienen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Fokker wordt in stemming
gebracht en met 21 tegen 4 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Vergouwen, van der Eist, van
Romburgh, de Boer, Hartevelt, Sasse, Tepe, Zwiers, van Tol,
J. P. Mulder, Hoogenboom, Fischer, van der Lip, van Hamel,
Fabius, Pera, van Gruting, Reimeringer, Briët, Huurman
en Heeres.
Vóór stemmen de heeren: Botermans, van der Pot, Fokker,
en Sijtsma.
Art. 6 wordt vervolgens ongewijzigd zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De artikelen 7 tot en met 9 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De overeenkomst in haar geheel wordt vervolgens zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
VII. Voorstellen inzake het aanvragen van voorschotten
uit 's Rijks kas, in verband met de bebouwing van het z.g.
Kooiterrein, den aanleg van een Volkspark en den bouw van
perceelen, grenzende aan het aan te leggen volkspark en
daarmede samenhangende voorstellen.
(Zie Ing. St. No. 32.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Hartevelt. M. d. V. Vergun mij slechts een
enkel woord.
Is men het er over eens, dat goede en goedkoope arbeiders
woningen in het algemeen en voor Leiden in het bijzonder
een dringende sociale eisch is, dan komt het mij voor, dat
wij met beide handen moeten aangrijpen de met zooveel zorg
uitgewerkte plannen, die hier voor ons liggen, en dat wij
ons niet moeten verdiepen in de bijzonderheden, die óf reeds
van alle kanten door de verschillende autoriteiten zijn onder
de oogen gezien, óf nog nader door hen zullen worden over
wogen en uitgewerkt. Als ik de stukken goed heb gelezen,
dan krijgen wij bij aanneming van deze voorstellen zooals zij
hier voor ons liggen, een volkspark dat ons zoo goed als niets
zal kosten, lntusschen, ik vroeg niet het woord om mijne
medeleden te overtuigen, noch om mijne stem te motiveeren,
maar alleen om als lid van den Raad hulde te brengen aan
het bestuur van de Vereeniging tot bevordering van den
bouw van werkmanswoningen voor al hetgeen dit in het be
lang van de volkshuisvesting hier ter stede heeft gedaan en
zal blijven doen, hetgeen m.i. door den Raad niet genoeg
kan worden gewaardeerd. Als oud bestuurslid weet ik wat
er komt kijken.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik heb het woord gevraagd
over dit onderwerp in verband met het ontwerp, dat door
de Vereeniging tot bevordering van den bouw van werkmans
woningen is opgemaakt inzake de bebouwing van het Kooi
terrein. Ik heb dat ontwerp, dat in de Leeskamer ter inzage
heeft gelegen, nader nagegaan en mij is gebleken, dat men
voor den bouw op het Kooiterrein heeft ontworpen een hofje
met twee toegangen, zijnde overbouwde poorttoegangen, elk
lang ongeveer 25 M. en zooals op de teekening staat, van
geen grooter breedte dan 4 Mzooals ik nader heb vernomen
zal die breedte eventueel gewijzigd worden in 6 M. Nu be
vreemdt het mij, mijnheer de Voorzitter, dat het ontwerp
in dezen zin is tot stand gekomen, omdat ik meen dat bij
een uitbreiding van stadsbouw, het verre de voorkeur ver
dient en het ook in den lateren tijd allerwege gebruik was
geworden, om die uitbreiding in een frisschen, ruimen en
open geest te doen geschieden, zoodat men niet weder geraakt
tot den ouderwetschen bouw, waarbij men aan den hofjesbouw
de voorkeur gaf, waardoor men toestanden schiep dat men
afzonderlijke, geïsoleerde gedeelten kreeg, met slechte toegan
gen door middel van toegangspoorten, en waarvan men, naar
ik meen terecht, in den laatsten tijd is teruggekomen, en
men zelfs tot opruiming van dergelijke oude toestanden overging.
Nu wordt ons weder voorgelegd het is misschien nu
weder een novum geworden een hofjesbouw voor werk
manswoningen. Dat komt mij voor te zijn een stap achteruit
in de in den laatsten tijd gevolgde richting in de stadsuitbrei
ding en ik geloof niet te veel te zeggen, dat ook aan dezen
hofjesbouw nog dezelfde bezwaren kleven, die dunkt mij van ouds
reeds daartegen bleken te bestaan. De toegangen zijn nauw;
het zijn smalle overbouwde poorten en gangen, en al zullen zij
nu 6 M. inplaats van 4 M. breed worden, het bezwaar blijft,
dat men de woningen aan zoo'n hofje geheel van de overige
bebouwing isoleert en dat deze poorttoegangen geen be
hoorlijke toegang voor zoo'n hofje zijn. Bij brandgevaar o.a.
zal het moeilijk zijn een voldoende toegang te verkrijgen en
wanneer het aan beide poorten brandt, levert dit een groot
gevaar op. Bovendien zal het karakter van zoo'n hofje, juist
in dit geval, waar het door de allerarmste werkmansklasse
zal worden bewoond, nog in sterker mate er toe leiden, dat
er in zoo'n hofje weinig verkwikkelijke verhoudingen ontstaan;
het gevolg daarvan zou dan ook nog kunnen zijn dat deze
woningen daardoor weinig in trek en wellicht nog al eens
onbezet zullen zijn.
Ik kan mij niet voorstellen, dat het wonen op zoo'n hofje
een frisschen opge wekten geest onder deze bewoners kan brengen.
Ook uit een oogpunt van schoonheid van stedenbouw kan ik
aan dit plan tot hofjesbouw weinig waarde hechten. Zeker,
hofjes kunnen zeer aantrekkelijk zijn, wanneer zij worden
bewoond door oude, of bezadigde en niet te arme menschen,
die hun woningen keurig onderhouden, maar dat zal in dit
werkmanshofje wel niet het geval zijn. Ik vrees dus, dat het
voorgestelde plan niet zal voldoen. De overweging, dat deze
hofjesbouw zich zoo bijzonder zou aanpassen aan de overige
omgeving in verband met het daar aan te leggen volks
park, ontgaat mij ten eenenmale.
Ik kan het verband tusschen beide niet inzien. Het park
zal uit het hofje niet te zien zijn, wegens de lange, nauwe
toegangspoorten eenig verband uit een schoonheidsoogpunt
bestaat er tusschen het aan te leggen volkspark en het ver
stopt gelegen hofje niet.
Ik wilde hiermede uiting geven aan mijne meening, dat ik
mij met het plan, gelijk het door de Vereeniging tot bevordering
van den bouw van Werkmanswoningen, zij het na veel
overweging en moeite is opgemaakt, niet kan vereenigen.
De heer Huurman. M. d. V. In tegenstelling met het prae-
advies van Burgemeester en Wethouders, kan ik tot mijn
leedwezen de opgemaakte plannen niet zoo'n bijzonder ge
lukkige oplossing noemen.
In het algemeen geloof ik, dat het wenschelijker ware
geweest, als de Vereeniging tot verbetering van de volks
huisvesting eene oplossing had kunnen vinden, om die menschen.
die thans in krotten wonen en niet meer dan ƒ1.40 of ƒ1.50
per week kunnen betalen, in betere woningen te huisvesten.
Naar ik meen, is juist voor die menschen de wet in het leven
geroepen. De allerarmsten en slechtst gehuisvesten proüteeren
van deze voorgestelde verbetering welke de gemeente veel
geld zal kosten absoluut niet.
De toekomstige bewoners van het voorgestelde plan wonen
al reeds in huizen van ƒ2.of meer. Nu zal men mij toe
voegen, dat door het stichten van deze woningen andere leeg
komen en zoodoende een opschuiving plaats grijpt, doch dit
meen ik te moeten betwijfelen.
De ledigkomende huizen zullen worden betrokken door een
zelfde categorie van personen, die er thans in wonen en de
minst met aardsche goederen bedeelden zullen gedoemd zijn
in hun minderwaardige woningen te blijven.
Juist zij, die den steun van de gemeenschap het meest noodig
hebben, zullen hem niet krijgen. Deze menschen kunnen nu
eenmaal niet opschuiven, omdat hun gering inkomen hun
dit belet.
Nu dit voorgestelde plan.
En dan wil ik al dadelijk opmerken, dat dit in strijd is met
artikel 17 der bouwverordening, waarbij het verboden is een
hofje te bouwen, tenzij met vergunning van den Gemeenteraad.
Deze vergunning heeft nimmer plaats gehad, of het betrof eene
stichting voor ouden van dagen of eene weldadigheidsstichting.
Nu wordt hier voorgesteld een hof te stichten van 50X20
M., te bereiken door twee poorten van 4 M. breed ik hoor
dat dit 6 M. zal worden, maar welken waarborg hebben wij