37 die voor de leeraren en onderwijzers bij de verschillende inlichtingen van onderwijs gelden, van het onderzoek dei- commissie te worden uitgesloten. De hier Éedoelde cate gorieën van ambtenaren toch staan feitelijk geheel op zichzelf; hunne salarisregelingen zijn ook grootendeels aan hoogere goedkeuring onderworpen of houden verband met wettelijke regelingen, terwijl omtrent die regelingen ook bijna steeds door speciale commissies advies wordt uit gebracht. Het is dus bezwaarlijk hen bij de algemeene regeling onder te brengen. Doch overigens zouden wij de commissie in haar taak niet willen beperken. liet aantal leden der commissie zou kunnen worden be paald op 5, welke ingevolge het reglement van orde door den Burgemeester zouden kunnen worden aangewezen, tenzij Uwe Vergadering zelf de benoeming zou wenschen te doen. Het door de commissie uit te brengen rapport zou tezijnertijd dooi1 U in handen van ons College ten fine van praeadvies kunnen worden gesteld, teneinde Uwe Vergadering ook met het gevoelen van ons College te dezer zake in kennis te stellen, terwijl dan ons College op zijn beurt ook het gevoelen der Commissie van Financiën zou kunnen inwinnen. Op die wijze kan Uwe Vergadering omtrent het vraagstuk der salarissen van de verschillende categorieën van ambtenaren, beambten en werklieden, in dienst dezer gemeente, veelzijdig worden ingelicht en wordt het nemen van eene beslissing voor U zooveel mogelijk vergemakkelijkt. Met betrekking tot het blijven toekennen van eeneduurte- toeslag aan verschillende groepen van beambten en werklie den zij het volgende opgemerkt. De bedoeling van het toekennen van den duurtetoeslag gedurende de maanden December t/m. Maart in Uwe Verga dering van 2 December j.l. was deze, dat men alleen die beambten en werklieden, welke door de tijdsomstandigheden het ergst weiden getroffen, wenschte tegemoet te komen en door de dure wintermaanden heen te helpen. Dientengevolge ontvingen niet alle beambten en werklieden met een inkomen beueden 1200.den toeslag, doch bleven buiten aanmer king de ongehuwden, alsook de gehuwde beambten en werklieden zonder kinderen. Ofschoon niet werd ontkend, dat ook deze personen den druk der abnormale tijden gevoelden, was Uwe Vergadering toch met ons College van oordeel, dat aan hen geen toeslag moest worden gegeven, aangezien de lasten, die hen drukten, in het algemeen genomen, veel geringer moesten worden geacht, dan voor de gehuwden met kinderen. De destijds aangevoerde argumenten gelden ook thans nog onverzwakt en wij twijfelen er dan ook niet aan, of Uwe Vergadering zal onze meening deelen, dat er thans geen enkele aanleiding is, om bij everitueele verlenging van den toeslag andere categorieën in aanmerking te doen komen, dan die, aan welke krachtens Uw besluit van 2 December j.l. een toeslag is uitgekeerd. Doch ook voor het feitelijk ad infinitum blijven toekennen van den toeslag volgens de toen vastgestelde regelen is o. i. geen reden. Ook daardoor zou men geheel in strijd komen met het in December aangenomen beginsel, dat de toeslag uitsluitend moest strekken, om de daarvoor in aanmerking komende personen door de dure wintermaanden heen te helpen, hen als 't ware een kapitaaltje moest verstrekken, tot het aan schaffen van benoodigdheden speciaal voor den winter. Het verlengen van den toeslag zou een verkapte loonsverhooging zijn en zou ook kwalijk zijn te lijmen met het bedrag van den toeslag. Juist toch met het oog op den betrekkelijk korten duur van den toeslag is deze veel hooger gesteld, dan anders het geval zou zijn geweest. Indien men gedurende langer tijd een toeslag had willen geven, het spreekt toch wel van zelf, zou het niet noodig zijn geweest den toeslag per kind op 0.60, resp. 0.40 per week te bepalen en zou dit met het oog op de kosten voor de gemeente ook niet verantwoord zijn geweest. Het uitkeeren van den toeslag gedurende 4 maanden heeft eene uitgave gevorderd van 13.500. Bij ver lenging van den toeslag gedurende b.v. één jaar zou derhalve ruim 40.000. ten laste van de gemeentekas komen, een uitgave, die toch wel in niemands bedoeling zal hebben gelegen. De uitkeering, welke de Regeering voorstelt aan zijne beambten en werklieden te geven is dan ook veel geringer; de in de Leeskamer ter visie liggende staten toonen dit dui delijk aan. Iemand met een pensioensgrondslag van ƒ800. en 6 kinderen b.v. zou bij eene verlengingvan den gemeen telijken toeslag gedurende één jaar 172.80 ontvangen, ter wijl hij volgens het Regeeringsontwerp slechts 78.deel achtig zou worden. Men ziet hieruit, dat van een verlenging zonder meer geen sprake mag zijn. Wel is er o. i. iets voor te zeggen, om ook na de uitkeering die omstreeks den 10en dezer heeft plaats gehad, nog eenige uitkeering, zij het ook tot verminderd bedrag, te geven. De betrekkelijk lange duur van den winter in dit jaar geeft daartoe wel aanleiding, terwijl de wenschelijkheid, om de uitkeeringen niet in eens, doch geleidelijk te doen ophouden, evenzeer door velen niet ontkend zal worden. Eene aanvulling der in December getroffen regeling in dien zin, dat in de maand April nog een toeslag van 1.60, resp. 1.20 en in de maand Mei van ƒ0.80, resp. 0.60 per kind wordt uitgekeerd, meenen wij U daarom alsnog te moeten voorstellen. Eene meerdere uitgave van 3600.zal hiermede gepaard gaan. Op grond van het bovenstaande geven wij U mitsdien in overweging A. te besluiten: 1°. dat aan allen, die in vasten gemeentedienst zijn, of daarmede naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders gelijk te stellen zijn en die een salaris genieten beneden 1200.—, in de maanden April en Mei 11)16, boven hun salaris, uiterlijk op den 'lOen van elk dier maanden, nog een toeslag zal worden uitgekeerd en wel: a. aan hen, die een salaris genieten beneden 825.'— een toeslag van 1.60 over de maand April 1916 en van 0.80 over de maand Mei 1916; b. aan hen, wier salaris 825.of meer, doch minder dan 1200.— bedraagt, een toeslag van 1.20 over de maand April 1916 en van 0 60 over de maand Mei 1916, een en ander voor elk kind beneden den leeftijd van vijf tien jaar, dat zij ten hunnen laste hebben; 2°. dat onder salaris zal worden verstaan de pensioensgrond- slag, behalve ten opzichte van de beambten van politie, de havenrechercheurs en de brugwachters, voor wie onder salaris wordt verstaan de pensioensgrondslag verminderd met 50. ten aanzien van hen, voor wie het genot van vrije uniform- kleeding is geschat op een bedrag van 85.of hooger en met 40.ten aanzien van hen, voor wie het genot van vrije uniformkleeding is geschat op een bedrag beneden 85. 3°. dat het salaris, vermeerderd met het totaal bedrag van den toeslag over de maanden December'1915, Januari, Februari, Maart, April en Mei 1916, de som van 1200.— niet mag overschrijden en dat ten opzichte van hen, die een salaris genieten beneden 825.het salaris, vermeerderd met den toeslag over de 6 maanden, nimmer meer mag bedragen, dan zij, die een salaris van 825.of meer genieten, aan salaris en toeslag te zamen in gelijke omstandigheden zouden ontvangen 4°. dat aan hen, die volgens hun aanslag in de plaatselijke directe belasting over het jaar 1915 een inkomen hebben van 1200.en hooger bij de beambten van politie en haven rechercheurs 1250.— en bij de brugwachters 1240. of die in dienst der gemeente slechts eenige bijbetrekking bekleeden, geen toeslag zal worden uitgekeerd 5°. dat zij, die een salaris genieten beneden 825.doch wier aanslag in de plaatselijke directe belasting over het jaar 1915 825.tot beneden ƒ1200.bedraagt (bij de beambten van politie en havenrecheicheurs 875.— tot beneden 1250.— en bij de brugwachters 865.— tot beneden 1240.—) worden gerangschikt onder de rubriek van hen, die een sala ris van 825.— tot beneden 1200.— hebben; 6°. dat het aantal en de leeftijd der kinderen zal worden beoordeeld naar den toestand op 1 December 1915 en de grootte van het salaris naar het bedrag, dat genoten wordt op den eersten dag van de maand, waarover de uitkeering telkens plaats heeft. B. aan eene commissie ad hoe, bestaande uit 5 leden van Uwe Vergadering, op te dragen een onderzoek in te stellen, in hoeverre de salarissen en loonen der verschillende ambte naren, beambten en werklieden, in dienst der gemeente Lei den, uitgezonderd de leeraren en onderwijzers bij de verschil lende instellingen van onderwijs, wijziging behoeven en van dat onderzoek aan U rapport uit te brengen, onder opgave van eene raming van de kosten, welke aan hare voorstellen verbonden mochten zijn. Eventueele moeilijkheden, waartoe het sub A. 1°. t/m 6°. bepaalde aanleiding mocht geven, kunnen weder gevoegelijk aan de beslissing van ons College worden overgelaten, terwijl de aanwijzing der leden van de sub B. bedoelde commissie, overeenkomstig art. 54 van het reglement van orde, door Uwen Voorzitter zal plaats hebben, tenzij Uwe Vergadering den wensch te kennen geeft de benoeming zelf te doen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 3