36 niet bekend, hoewel het natuurlijk volstrekt niet is uitgesloten, dat in verband met het tegengaan van het vervoer van den mest over de Lobsenstraat, ook het verdwijnen der mest putten is ter sprake gekomen, zulks met het oog op de destijds door adressant geuite bewering, dat vervoer van den mest, dus ook het hebben der mestputten, niet langer mogelijk was, indien het vervoer over genoemde straat werd belemmerd. Na 1 Mei 1911 bleef de boerderij on verhuurd en geraakte zij geleidelijk in verval. Weliswaar meldde zich, zooals de Directeur van Gemeentewerken in zijn rapport schrijft, in 1913 iemand als gegadigde voor het pand aan, doch met het oog op de aanzien lijke kosten van herstel der boerderij, waartoe de eigenaar zelf niets wenschte bij te dragen, zag genoemde persoon van de huur af. Volgens diens verklaring was dit de eenige reden, die hem weerhield de boerderij te huren. Van een verbod tot het houden van mestputten werd door den eigenaar tegenover hem bij de onderhandelingen met geen woord gerept. Ook hieruit kan men opmaken, dat van een formeel verbod tot het houden der mestputten nimmer sprake is geweest. Trouwens, adressant heeft zelf tegenover den Directeur van Gemeente werken erkend, dat in 1913 zoodanig verbod niet bestond. Het verval der boerderij nam na 1913 steeds toe. In Sep tember 1914 bleken de stalgebouwen in het smalle gedeelte der Lobsenstraat bijna geheel te zijn afgebroken, tengevolge waarvan de jeugd zich vermaakte met de puinhoopen en allerlei puin en afval op de straat bracht, waardoor deze on begaanbaar was geworden. Teneinde in dezen onhoudbaren toestand verandering te brengen werd adressant bij schrijven van 16 September 1914, weder overeenkomstig het advies der Commissie van Fabricage, gelast vóór 30 September d.a.v. zijn geheele terrein van den openbaren weg af te scheiden door middel van een houten schutting ter hoogte van '2.50 M en tevens het puin en de afval, afkomstig van de stalgebouwen, van de straat te ver wijderen. Noch aan deze lastgeving, noch aan een herhaling daarvan op 6 October d.a.v., werd gevolg gegeven, weshalve ons College, op grond van het bepaalde in art. 90 der veror dening op het Bouwen en Sloopen, de schutting van gemeen tewege, doch op kosten van den eigenaar, deed plaatsen. Uit het bovenstaande zal U duidelijk zijn geworden, dat adressant geen enkel recht kan doen gelden, om van de ge meente in den een of anderen vorm schadevergoeding te eischen wegens de vernieling van zijn eigendom. Natuurlijk is het zeer te betreuren, dat de straatjeugd het eigendom van adressant heeft vernield, doch het schijnt nu eenmaal, bijzonder in ons land, een gewoonte van de straat jeugd te zijn, om leegstaande, onbeheerde panden te vernielen. De politie staat hiertegenover, vooral in afgelegen wijken, vrijwel geheel machteloos. Voor die vernielzucht de gemeente aansprakelijk te stellen, gaat niet op. Adressant had met die, hoe zeer ook te veroordeelen, doch algemeen bekende ver nielzucht rekening moeten houden en in plaats van zijn eigen dom onbeheerd te laten staan, toen het hem niet mogelijk was het perceel als boerderij te verhuren, tijdig de bakens moeten verzetten en het perceel als bouwterrein moeten ver- koopen of het zelf als zoodanig moeten exploiteeren, hetgeen hem van gemeentewege ook herhaaldelijk in zijn eigen belang is aangeraden. Adressant heeft echter naar dien goeden raad niet willen luisteren en zal nu de gevolgen daarvan moeten dragen. Tegen de gemeente kan hij, zooals wij reeds zeiden, te dezer zake geen enkel recht doen gelden. Met de Commissie van Fabricage geven wij U mitsdien in overweging afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden, Edelachtbare Heeren, Geeft met gepasten eerbied te kennen J. W. van Wingen te Leiden. Hoogewoerd 121, dat het nu reeds vijf jaren geleden is, dat door een klein misverstand van Heeren Wethouders ik het pand Floralaan N° 7 niet meer als boerderij heb mogen verhuren; Na eerst mij op kosten te hebben gejaagd, werd mij ten antwoord gegeven, dat ik moest gaan bouwen; Wat moeite ik ook deed, niets heeft mij geholpen, met het gevolg dat de jeugd begon af te breken. Politiehulp door mij gevraagd, baatte niet, het einde is geweest, dat er niets is overgebleven; Niets is in mijn belang gedaan; Mijn beleefd verzoek is thans aan Uw Edelachbaar College, wat moet ik daar aan doen? Door een misverstand is mijn eigendom vernietigd en ben ik dus financieel de dupe geworden. Naar aanleiding van vorenstaande roep ik beleefd de wel willende medewerking in van Uw Edelachtbare College, om in deze op een of andere wijze schadeloos te worden gesteld, in ieder geval, dat deze toestand, die voor mij steeds schade oplevert, een einde moge nemen 't Welk doende Leiden 11 Augustus 1915. N°. 61. Leiden, 22 Maart 1916. In Uwe Vergadering van 2 December jl. werd besloten aan de beambten en werklieden in vasten gemeentediensten aan de daarmede gelijk te stellen personen met een salaris beneden 1200.— 'sjaars, gedurende de maanden December 1915 en Januari, Februari en Maart 1916 boven hun salaris, uiterlijk op den K>n van elk dier maanden, een toeslag te geven en wel aan hen, die een salaris genoten beneden 825.— een toeslag van f 2.40 per maand en aan hen, wier salaris f 825.— of meer, doch minder dan 1200.— bedroeg, een toeslag van f 1.60 per maand, een en ander voor elk kind beneden den leeftijd van 15 jaar, dat zij ten hunnen laste hadden. Met het oog op het feit, dat de 4e of laatste uitkeering van dien toeslag omstreeks den 10en dezer heeft plaats gehad, hebben de afdeeling Leiden van den Nederlandschen Boud van Werklieden in Openbare Diensten en Bedrijven, de ver- eeniging van bezoldigde agenten van politie Door Eendracht Saamgebracht" en de gemeentewerklieden-vereenigmgen «Recht en Plicht" en »St. Antonius van Padua" achtereen volgens het verzoek tot ons College gericht eene loonsverhoo- ging voor de beambten en werklieden bij Uwe Vergadering aanhangig te maken, terwijl zij, voor het geval dat daartoe niet direct kon worden overgegaan, er op aandrongen tot. aan de inwilliging van hun verzoek om loonsverhooging, een duurtetoeslag te blijven toekennen. Dezen toeslag zou de afdee ling Leiden van den Nederlandschen Bond van Werklieden in Openbare Diensten en Bedrijven dan wenschen te zien gegeven zoowel aan de gehuwde beambten en werklieden, met of zonder kinderen, als aan de ongehuwden, zij het ook tot verschillende bedragen en de agentenvereeniging aan gezinnen met of zonder kinderen, met dien verstande, dat voor ieder kind een extra toeslag werd uitgekeerd. Het komt ons voor dat, waar bijkans onmiddellijk vóór het intreden der buitengewone tijdsomstandigheden aan de meeste categorieën van beambten en werklieden in dienst dezer ge meente loonsverhooging is toegekend, er geen termen aan wezig zijn reeds thans de salarissen van diezelfde categorieën andermaal te verhoogen. De verhooging der loonen in eenige andere gemeenten, waarop een beroep wordt gedaan, is hier voor geen argument, aangezien in die gemeenten niet, zooals hier ter stede, juist eene nieuwe loonregeling was tot stand gekomen. üp het verzoek, om nu alweder tot loonsverhooging over te gaan, moet o.i. derhalve thans niet worden ingegaan. Intusschen zouden wij in verband met de herhaalde ver zoeken om loonsverhooging voor het volgende nog eenige oogenblikken Uwe aandacht willen vragen. Reeds geruimen tijd is bij ons College de vraag gerezen, of de wijze, waarop alhier de salarisregelingen voor de verschillende categorieën van ambtenaren, beambten en werklieden tot standkomen en her ziening daarvan plaats heeft, wel de juiste is. Volgens de bestaande usance wordt nu de regeling voor deze, dan voor die groep ter hand genomen. Van een gelijktijdig onder oogen zien van de verschillende regelingen is geen sprake. Dit heeft tot gevolg, dat het verband tussehen de verschil lende regelingen al zeer gering is en dat voor verschillende takken van dienst geheel van elkaar afwijkende regelingen bestaan, zonder dat daarvoor eenig argument is aan te voeren. Zoowel het aantal der periodieke verhoogingen, als de tijd, welke er tussehen die verhoogingen moeten verloopen, is zonder eenige reden meermalen geheel verschillend bij de onderscheidene takken van dienst. In verband hiermede verdient het o.i. aanbeveling, dat de salarisregelingen voor alle ambtenaren, beambten en werklie den in dienst dezer gemeente gelijktijdig onder oogen worden gezien en dat getracht wordt tussehen die salarissen zooveel mogelijk verband te leggen. Het met het oog op een. en ander in te stellen onderzoek, het ontwerpen] van de verschillende regelingen en het becij feren van de" daarmede gepaard gaande uitgaven, zouden wij U willen voorstellen op te dragen aan eene commissie uit Uw midden, welke commissie dan tevens zou kunnen nagaan, in hoeverre de in onze gemeente geldende regelingen nog met het oog op de regelingen elders en mogelijk veran derde omstandigheden wijziging behoeven. Gelijk gezegd, achten wij het gewenscht, dat de commissie de salarisregelingen van alle ambtenaren, beambten en werk lieden onder oogen ziet. Slechts dienen o. i. de regelingen, J. W. VAN WlNGEN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 2