GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
35
ISOEKOMË^r STUKKEIf.
N°. 58. Leiden, 13 Maart 1916.
Onder verwijzing naar nevensgaand voorstel van Commis
sarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit be
treffende de gasprijzen, met welk voorstel wij ons volkomen
kunnen vereenigen, geven wij Uwe Vergadering in overweging
te besluiten, dat ook gedurende het tijdvak 1 April 1916 tot
en met 31 Mei d. a. v. de prijs van het gas voor de Leidsche
ingezetenen, met uitzondering van het z.g. muntgas, waarvan
de prijs voorloopig blijft bepaald op 6| cent per M3., zal
bedragen 7 cent per M8.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetb. van Leiden.
Leiden, 10 Maart 1916.
Bij ons schrijven van 14 December 1915 No. 205 gaven wij
U in overweging den Gemeenteraad voor te stellen de gas
prijzen, zooals ze bij Raadsbesluit van 5 Augustus 1915 waren
vastgesteld, ook voor het eerste kwartaal van het jaar 1916
te handhaven. Tegen het einde van de maand Maart zou
alsdan onzerzijds een nieuw voorstel worden gedaan omtrent
het vaststellen der gasprijzen, daar tegen dien tijd de nieuwe
contractprijzen der grondstoffen en bijproducten bekend
zouden zijn.
De Directeur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elec
triciteit deelt ons evenwel mede, dat het niet mogelijk is
thans reeds de prijzen voor de brandstoffen te noemen, aan
gezien de Rijkskolendistributie nog geene mededeeling omtrent
de nieuwe prijzen kan doen. Het is te voorzien, dat deze
prijzen ook niet vóór de twee eerstvolgende raadsvergaderingen
bekend zullen zijn.
Aangezien de nieuwe contractprijzen echter onontbeerlijk
zijn om een eenigszins juiste basis te hebben voor de bepa
ling van de gasprijzen, die na het in werking treden dezer
contracten zullen moeten gelden, achten wij het gewenscht
de bestaande gasprijzen ook voor de maanden April en Mei
1916 te handhaven. In den loop van de maand Mei kunnen
dan de gasprijzen, die van af 1 Juni 1916 zullen gelden,
definitief worden vastgesteld.
Wij geven U daarom in overweging den Gemeenteraad voor
te stellen de bestaande gasprijzen tot 31 Mei 1916 te handhaven.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit,
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
Fokker.
H. J. Zwiers.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 59. Leiden 15 Maart 1916.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te dee-
len, dat zij tegen de in hare handen gestelde rekening,
dienst 1915, van de Plaatselijke Schoolcommissie geene beden
kingen heeft.
Zij adviseert U derhalve tot goedkeuring van die rekening
te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 60. Leiden, 15 Maart 1916.
Omtrent het in nevensgaand adres van J. W. van Wingen
alhier gedaan verzoek, om op de een of andere wijze schadeloos
te worden gesteld voor de vernieling van zijn pand Floralaan
No. 7 kunnen wij U het navolgende mededeelen.
Adressant is eigenaar van het perceel Sectie L No. 28,
gelegen buiten de Morschpoort tusschen de Lobsenstraat en
de Floralaan, welk perceel vroeger als boerderij was ingericht
en tot 1 Mei 1911 verhuurd aan J. W. Filippo. Na het
gedeeltelijk dempen der aangrenzende Lobsensloot in 1907
werd een deel der gedempte sloot ter lengte van 53 M.,
krachtens raadsbesluit van 27 Juni 1907 (Ingek. Stukken
No. 181) aan genoemden Filippo tot wederopzeggens ten gebruike
afgestaan tegen betaling van eene jaarlijksche vergoeding van
ƒ0.05 per M2. en daarna bij de boerderij getrokken.
Eenige jaren later, in 1910, werd een aanvang gemaakt
met de bebouwing van het terrein benoorden het erf van
adressant door de bouwers Koordes c. s. In verband met deze
bebouwing werd bij raadsbesluit van 9 Juni 1910 (Ingek.
Stukken No. 148) het gebruik van den door demping der
Lobsensloot verkregen grond aan Filippo opgezegd en aan den
bouwer C. Koordes vergund dien grond voor zijne rekening
overeenkomstig de nader door ons College te geven voor
schriften tot openbare straat in te richten. Een dier voor
schriften hield in, dat aan het einde der straat langs het nog
niet gedempte gedeelte der sloot en het bouwterrein over de volle
breedte der straat een eenvoudig houten hek moest worden
gemaakt, teneinde het rijden met mest over de straat naar de
sloot, hetgeen uit den aard der zaak voor de bewoners der
aanliggende huizen zeer onaangenaam was, tegen te gaan.
Tevens werd ter verdere tegemoetkoming aan de geenszins
ongegronde klachten van de bewoners der nieuwe huizen over
den last, die van de aangrenzende boerderij en in het bijzonder
van de aldaar aanwezige mestputten werd ondervonden, aan
adressant als eigenaar der boerderij bij schrijven van 19
September 1910 op grond van het bepaalde bij art. 13 der
verordening op het Bouwen en Sloopen gelast, om zijn erf
aan de zijde van de pas aangelegde straat af te sluiten door
middel van een houten schutting ter hoogte van 2.75 M.,
waardoor de mestputten voor de omgeving onzichtbaar en
minder hinderlijk zouden zijn. Aan die lastgeving werd door
adressant voldaan; de uitdrukking in het adres na eerst mij
op kosten te hebben gejaagd", heeft waarschijnlijk op het
maken van deze schutting betrekking.
Op 5 November 1910 bereikte ons een verzoek van den
huurder Filippo, om een doorgang te mogen maken in het
bovenbedoelde houten hek aan het einde der Lobsenstraat,
teneinde den mest uit de boerderij met kruiwagens over de
Lobsenstraat te kunnen rijden naar het nog ongedempte
gedeelte der Lobsensloot. Aangezien het vervoer van den
mest naar die sloot ook aan de andere zijde van het erf over
de Floralaan kon geschieden, zooals trouwens ten tijde van
het plaatsen van het hek met den huurder was overeen
gekomen, en ons College van oordeel was, dat de straat ten
gevolge van het vervoer van den mest te zeer zou worden ver
vuild, en ook de bewoners van de langs de straat gebouwde
huizen veel overlast van dat vervoer zouden ondervinden,
werd bij schrijven van 19 November 1910 afwijzend op het
verzoek beschikt.
Op 24 November d. a. v. wendde daarop J. W. van
Wingen, de eigenaar der boerderij, zich tot ons College met
eenzelfde verzoek. Hij betoogde daarbij, dat het vervoer van
den mest over de Floralaan practisch onuitvoerbaar was, dat
sedert tal van jaren dit vervoer aan den anderen kant was
geschied en dat niemand daarvan eenige last zou ondervinden.
Aangezien de huur der boerderij toch op 1 Mei 1911 zou
eindigen en wij den huurder gedurende dien korten tijd
niet te zeer in zijn bedrijf wilden benadeelen, kwamen wij bij
besluit van 8 December 1910, geheel overeenkomstig het
advies der Commissie van Fabricage, ten deele op onze weigering
terug en wel in dien zin, dat den eigenaar uiterlijk tot 1 Mei
1911 vergunning werd verleend tot het voor eigen rekening-
maken en hebben van eene beweegbare opening in het hek
aan het einde van de Lobsenstraat, o. a. onder voorwaarde,
dat onmiddellijk nadat meststoffen of dergelijke over de Lopsen-
straat zouden zijn vervoerd, de straat ten genoegen van ons
College zou worden schoongemaakt,
Intusschen verminderden de klachten der omwonenden over
de boerderij, met name over de mestputten, geenszins en
drong ook de Gezondheidscommissie bij schrijven van 6
Februari 1911 er op aan, dat aan het houden der mest
putten in de kom der gemeente een einde zou worden
gemaakt.
In antwoord hierop deelden wij aan de Gezondheidscommissie
op 15 Februari 1911 mede, dat reeds een paar maanden
tevoren besloten was in den toestand verbetering te brengen
door niet langer dan uiterlijk tot 1 Mei 1911 te ge-
doogen, dat daar ter plaatse mestputten werden gehouden.
Deze mededeeling hield blijkbaar verband met ons bovenvermeld
besluit, om slechts tot 1 Mei 1911 te gedoogen, dat de mest
over de Lobsenstraat werd vervoerd en de mededeeling van
den eigenaar der boerderij, dat het praktisch niet mogelijk was
den mest over de Floralaan naar de sloot te vervoeren, waaruit
derhalve de conclusie kon worden getrokken, dat de mest
putten na 1 Mei 1911 zouden verdwijnen.
Een schriftelijk verbod tot het houden van mestputten is
toch nimmer tegen van Wingen of zijn huurder uitgevaardigd.
In hoeverre aan adressant of zijn huurder mondeling is mede
gedeeld, dat de mestputten moesten verdwijnen, is niet meer
na te gaan. Slechts weten wij, dat den huurder naar aanleiding
van de klacht der Gezondheidscommissie nog uitdrukkelijk
in herinnering is gebracht, dat de vergunning tot het hebben
van eene beweegbare opening in het hek aan het einde der
Lobsenstraat uiterlijk op 1 Mei 1911 verviel en dat dus vanaf
dien datum geen vervoer van mest meer over de Lobsenstraat
kon plaats hebben.
Verdere mondelinge mededeelingen zijn ons, gelijk gezegd,