DONDERDAG
2 MAART 1916.
27
te verhoogen tot ƒ8000.Bij begrootingen rondt men ge
raamde bedragen wel vaak af, doch met kleine verschillen,
maar een verhooging met ruim ƒ220.op een geheel bekend
bgdrag van nog geen ƒ7800.vind ik toch wel wat hoog.
De heer Fischer. M. d. V. Dat afronden, waarover gespro
ken is, kan natuurlijk gebeuren, maar het verschil is betrek
kelijk gering. De hoofdzaak is hier de vraag, of het bedrag
van ƒ350.— al dan niet aan den aannemer zal worden uit
gekeerd, maar daaromtrent is thans geen beslissing te nemen.
Dat moet wachten totdat de laatste onderhoudstermijn is
afgeloopen d. w. z. tot September van het volgende jaar; dan
zal worden beslist of dienaangaande voorstellen aan den Raad
zullen worden gedaan. Er is op dit oogenblik geen reden om
die boete kwijt te schelden; er is niet over gedacht; dat zal
geheel van de omstandigheden afhangen.
De heer Fokker. M. d. V. Heb ik goed begrepen, dat een
eventueel besluit van den Raad om die ƒ8000.toe te staan
niet praejudicieert op de vraag, hoe door den Raad zal
worden beslist over het al of niet kwijtschelden van die 350.
Naar ik van den heer Wethouder Fischer heb begrepen, zal
de Raad daarover hebben te beslissen.
De Voorzitter. Het betreft hier een inhouding van geld
bij wijze van boete en dat is, zooals de heeren wel weten,
een zaak van Burgemeester en Wethouders. De vraag of die
inhouding zal eindigen, wordt door het College beslist. Der
gelijke kwesties komen nooit in den Raad. Wij zeggen, dat
wij in het ergste geval 8350.noodig hebben, maar dat
de kosten waarschijnlijk slechts 8000.zullen bedragen.
De heer Fischer heeft wel gezegd, dat wij in September van
het volgend jaar zullen beslissen en het toestaan van deze
8000.niet praejudicieert op ons oordeel, maar dit is een
kwestie die niet in den Raad komt. De Raadsleden kunnen
wel voorstellen slechts 8000.toe te staan, maar het in
houden van gelden is aan Burgemeester en Wethouders.
De heer Fokker. M. d. V. De Wethouder zeide het zooeven
geheel anders dan U het nu zegt. De heer Fischer zeide:
het toestaan van deze ƒ8000.praejudicieert niets; in Sep
tember van het volgende jaar zal pas kunnen worden uitge
maakt, of aan den Raad voorstellen zullen worden gedaan
om dat geld al dan niet in te houden.
De heer Fischer. Dat is een lapsus geweest.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
praeadvies besloten.
XIV. Voorstel ter beschikbaarstelling van gelden ten behoeve
van de verbetering van de rioleering van 4, paviljoens op
Endegeest, de uitbreiding der bevloeiingsvelden en den bouw
van een ambtswoning voor den 2en geneesheer van Endegeest.
(Zie Ing. St. No. 42).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Sijtsma. M. d. V. In de eerste plaats zou ik willen
vragen, of de punten 14 en 15 der agenda, die zoo innig aan
elkander verbonden zijn, niet te gelijk behandeld moeten
worden. Immers, als wij straks mochten besluiten aan den
tweeden geneesheer de ambtswoning niet toe te kennen en
wij hadden bij dit artikel de gelden daarvoor reeds gevoteerd,
dan zou dat bezwaar kunnen opleveren.
De Voorzitter. Die twee punten tegelijk behandelen gaat
niet, maar ik wil de heeren wel in de gelegenheid stellen om
hetgeen zij over punt 15 hebben te zeggen bij punt'14 te berde
te brengen.
De heer Sijtsma. M. d. V. In 1914 zijn wij begonnen heel
zuinig te willen wezen en hier en daar zijn wij werkelijk
aan het bezuinigen gegaan, maar het komt mij voor, dat wij
thans dien weg weer geheel verlaten door bijzonder royaal
te zijn.
In de eerste plaats vind ik het uitstekend, dat een ambtenaar,
in casu deze geneesheer gaat trouwen, maar het staat dan
aan ons om het hem mogelijk te maken door de meerdere
kosten die uit dezen veranderden toestand voortvloeien, wel
te kunnen blijven; tenzij bij de aanstelling de voorwaarde is
bedongen of gegeven. En dat heb ik nergens kunnen vinden.
Wat blijkt nu? Wij zullen dezen geneesheer moeten geven
ƒ500.— meer salaris, in verband met het verlies van kost
en inwoning. Dit is billijk. Bovendien echter wil men nog
voor hem stichten een ambtswoning, die 16.000 zal kosten,
plus den grond waarop deze zal komen te staan. Dat wordt mij
veel te kostbaar. Ik geloof gaarne, dat de heer Janssens een uit
stekend geneesheer is, misschien dat wij bij zijn vertrek niet on
middellijk een even goeden zouden terugkrijgen, maardat moeten
wij afwachten. Ik hoorde reeds, dat hij zich gemakkelijk een
goede positie buiten het gesticht kan verwerven. Geven wij
nu toe, dan rijst de vraag of wij niet verplicht zijn, om wanneer
straks de derde geneesheer tot een huwelijk besluit, dan ook voor
hem weder een ambtswoning te stichten, ik heb hierover reeds
met andere leden van den Raad gesproken en die zeidenoch,
Endegeest gaat. zoo goedhet betreft hier niet een zaak om
winst te maken, het komt er dus niet zoo op aan, of wij wat
meer uitgeven. Als men er zoo over denkt, nu ja, dan houdt
alle redeneeren op. Maar van Burgemeester en Wethouders ver
wondert mij deze royaliteit. Wanneer er misschien gezegd
wordt, dat men den heer Janssens niet kan missen, wat ik
absoluut niet onderschrijf, dan vraag ik nog, of men voor
hem een woning moet stichten van ƒ16.000.a ƒ20.000.
Gaarne zou ik van Burgemeester en Wethouders vernemen,
of zij niet een anderen weg hadden kunnen kiezen, die minder
duur was en waarbij evengoed op het belang van Endegeest
zou zijn gelet. Bovendien lijkt het mij ook veel beter den
tweeden geneesheer in het gesticht zelve te hebben, dan dat
hij op eenigen afstand daarvan woont. Er kan toch 's nachts
het een of ander gebeuren, waarbij de geneesheer moet worden
geroepen, en dan is hij er veel spoediger bij, wanneer hij in
het gesticht woont, dan wanneer hij op een afstand zijn woning
heeft. Daarom lijkt het mij toe, dat wij beter doen den heer
Janssens te laten gaan en weder een jong inwonend geneesheer
te benoemen en deze voorstellen, die de exploitatie zwaar
zullen drukken, op zijde te zetten.
De heer Fabius. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen door
den heer Sijtsma in het midden is gebracht een enkele
opmerking.
In de eerste plaats vind ik, dat de betrekking van tweeden
geneesheer van Endegeest zoo gewichtig is, dat men daarvoor
wel een geneesheer van boven de 30 jaar mag hebben. Van
zoo iemand mag men dus onderstellen, dat hij gehuwd is en
kinderen heeft. Het is toevallig, dat dit nu niet het geval
was en dat hij kon wonen in een paar vertrekken boven den
ingang van Endegeest. Wij hebben daar het paviljoenstelsel,
eri of hij nu gehaald wordt uit het gebouw A om in gebouw
C te komen, of dat hij even buiten het gesticht woont, is
precies hetzelfde. Wij moeten dus den dokter in de gelegenheid
stéllen een woning te betrekken in overeenstemming met zijne
positie, waarbij men niet mag vergeten, dat de tweede geneesheer
ook zeker bijdraagt tot den goeden loop van zaken. Om al
deze redenen is het zeker wenschelijk hem de gelegenheid te
geven een ambtswoning op het terrein van Endegeest te
betrekken.
De heer J. P. Mulder. M. d. V. Dit voorstel is feitelijk drieledig.
Eerst wordt gevraagd een bedrag van /5000.voor de be
vloeiingswerken, dan een bedrag van ƒ8000.voor rioleering.
Dat zijn zaken waartegen niets te zeggen is; ze zijn nood
zakelijk. Maar nu komt een bedrag van ƒ16000.voor een
ambtswoning voor den 2en geneesheer.
Laat ik zeggen dat ik het niet zal hebben over hetgeen de
heer Sijtsma gesproken heeft n.l. over het trouwen van den
geneesheer, en ook dat ik den persoon van den dokter geheel
buiten bespreking laat, maar wèl over het bedrag van ƒ16000.
voor de woning. Dit bedrag lijkt mij wel wat erg hoog. Ik
herinner mij nog den tijd, dat ik in een andere qualiteit heb
helpen bouwen een woning voor den Directeur van een stich
ting, die ƒ8000.— kostte. Nu wil ik daarbij dadelijk nog een
paar duizend gulden doen en bovendien nog 25% voor den tegen-
woordigen duurderen tijd. Komt men dan daarbij tot een bedrag
van ƒ13000.dan lijkt mij dit aannemelijker dan het be
schikbaar stellen van ƒ16000.Wanneer mijn denkbeeld
bijval mocht vinden, stel ik mij voor in dien geest zoo straks
een voorstel te doen.
De heer Briët. M. d. V. Met de uiterste verbazing heb
ik den heer Sijtsma aangehoord, die, als een ambtenaar van
de gemeente gaat trouwen, daaraan een reden wil ontleenen
om hem te ontslaan ter wille van de goedkoopte. Ik vind dat
in het algemeen een allerzonderlingste redeneering, maar in
het bijzonder, waar het een geneesheer betreft. Indertijd is
er door den heer Sijtsma zeer warm op aangedrongen dat de
verplegers van Endegeest in de gelegenheid zouden worden
gesteld gehuwd te zijn en door de partijgenooten van den
heer Sijtsma is het terecht toegejuicht, dat die gelegenheid
is geschonken en voor die rnenschen huizen zijn gebouwd.
Dat de heer Sijtsma in dit geval van dat systeem wil afwij
ken lijkt mij vreemd en ik vermoed, dat hij hier met zijn
eigen beginselen in strijd is gekomen.
De heer Mulder vindt de verbetering van de rioleering en
de uitbreiding der bevloeiingsvelden noodzakelijk, weet daar
tegen althans niets in te brengen, maar ik vind het goed,
dat een geneesheer, als hij trouwt, een eigen huis krijgt.