DONDERDAG 2 MAART 1916. 31 Door deze redactie wordt voorkomen, dat wij bij eventueele vacatures tot het verhuren der nieuwe ambtswoning moeten overgaan. De Voorzitter. Het is onmogelijk vooruit te bepalen, of een eventueele opvolger van dr. Janssens gehuwd zal zijn dan wel ongehuwd. De heer van Romburgh. Als hij ongehuwd is, kan hij toch in de ambtswoning wonen. De Voorzitter. De toestand is nu deze: Wij hebben gerui- men tijd een ongehuwden tweeden geneesheer gehad en nu gaat deze trouwen, zoodat wij een woning voor hern moeten bouwen. Is een eventueele opvolger van hem ongehuwd, dan kan deze in het gesticht wonen en verhuren wij de ambtswoning als villa. Wij kunnen niet tot zoo'n tweeden geneesheer zeg gen dit is het omgekeerde van hetgeen de heer Sijtsma zou willen dat hij gehuwd moet zijn. Als de meest bekwame sollicitant ongehuwd is, benoemen wij een ongehuwde. De heer Romburgh. M. d. V. Het geval zou zich kunnen voordoen, dat het huis verhuurd was, dat een ongehuwde tweede geneesheer wegging en we in diens plaats een gehuwde kregen. Wij zouden dan voor den nieuwen titularis geen woning hebben. Bovendien kan men een huis van 1000. huur niet verhuren met een opzeggingstermijn van drie maanden. De Voorzitter. Dat zijn gevallen, waarin wij niet moeten treden. Het is onmogelijk in een verordening te bepalen, dat een dokter gehuwd moet zijn of dat hij ongehuwd moet wezen. Nu moeten de heeren zelf maar beslissen, doch laten wij tot stemming overgaan. Ik geloof niet, dat U velen aan uw kant zult hebben bij Uw bezwaren tegen dit artikel. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 1 wordt in stemming gebracht en aangenomen met 26 tegen 1 stem. Vóór stemmen de heerenKorff, van der Eist, Vergouwen, Botermans, van Tol, Sijtsma, Sasse, J. P. Mulder, van Hamel, Fischer, van der Lip, Bots, Tepe, Hartevelt, Fabius, Briët, Pera, Fokker. Huurman, Heeres, van Gruting, van der Pot, Hoogenboom, Reimeringer, de Boer en Zwiers. Tegen stemt de heer: van Romburgh. Artikel 2 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De verordening in haar geheel wordt daarop zonder hoofde lijke stemming aangenomen. XVI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de aanstelling van een adjunct-commies ter gemeente secretarie. (Zie Ing. St. No. 39.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma. M. d. V. Het is hier weder de oude quaestie van bezuiniging, die wij in theorie steeds huldigen maar waarvan in de practijk niet veel blijkt. Ik geloot dat, wanneer wij de zuinigheid willen betrachten waarop tegenwoordig vooral zoo wordt aangedrongen, wij nu niet moeten beginnen met de hier aangevraagde gelden be schikbaar te stellen. Ik ben het met U eens, dat wij op het oogenblik een hulp aan de afdeeling: militaire zaken niet kunnen missen, maar ik ben het niet met U eens, dat wij thans moeten overgaan tot de benoeming van een vasten ambtenaar, een adjunct-commies nog wel. Als eerste argument voor die benoeming wordt door Bur gemeester en Wethouders opgegeven, dat het zoo moeilijk zou gaan om den tegenwoordigen functionnaris nog langer tijdelijk te behouden. Dat nu geloof ik niet. Dat is m. i. een aanloop geweest om de zaak zelf aannemelijker te maken. Die onderwijzer is op het oogenblik vervangen bij het onder wijs door een ander, en die kan hem blijven vervangen, zoo lang de oorlog duurt. En daarna kunnen wij zien of het wel noodig is om er nog een ambtenaar bij te benoemen. Daar van ben ik nog niet zoo overtuigd. Wanneer de groote drukte, die een gevolg is van den oorlogstoestand, voorbij is, dan wordt het van zelf op de afdeeling: militaire zaken minder druk en daarom moeten wij in deze dagen niet weder een nieuwen ambtenaar gaan aanstellen, die weder heel wat zal kosten, en het gemeentebudget voortdurend zal blijven be zwaren. Hij wordt bovendien onmiddellijk aangesteld op het maximum traktement aan zijn rang verbonden. Men krijgt dan voortdurend daar drie menschen. En daaruit zal dan ook weer voortvloeien, dat de adjunct-commies op zijn tijd weer commies moet, worden, en dat de tegenwoordige commies een anderen titel moet hebben, chef van dien tak van dienst, waardoor de zaak weder duurder worden zal. Ik zou daarom Burgemeester en Wethouders in overweging geven om deze zaak voorloopig te laten rusten. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou willen vragen of de Arrondissements-Schoolopziener door Burgemeester en Wet houders gepolst is, of hij bezwaar zou hebben tegen een even tueele verlenging van het verlof den heer Wijkmans te ver- leenen. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij gegronde vrees koesteren, dat daartegen bezwaar zal bestaan, maar uit de stukken blijkt niet, dat zij zich hieromtrent hebben geïnfor meerd. Wanneer die vraag was gedaan en er was een weigerend antwoord gekomen, wanneer was gezegd, dat, het verlof voor de laatste maal was verleend, dan waren Burgemeester en Wethouders niet verantwoord geweest, wanneer zij niet met een voorstel bij den Raad waren gekomen. Waarop hun vrees nu berust, weet ik niet, in het algemeen zou ik gelooven, dat angst altijd een slechte raadgeefster is. En wanneer nu iemand tot adjunct-commies moet worden benoemd, komt dan de klerk daarvoor niet in aanmerking, want het blijkt toch, dat het niet de bedoeling is om den klerk op dit bureau als klerk te behouden, want er staat: »Mocht te eeniger tijd de thans aan de afdeeling «Militaire Zaken" verbonden klerk tot eene andere functie worden ge roepen," enz. Ik zou er haast deze tweede vraag aan toe willen voegen Hebben Burgemeester en Wethouders voor dien klerk een nieuwe betrekking in het vooruitzicht? Bij bet lezen van destukken heb ik den indruk gekregen alsof men dien klerk te gelegener tijd op het bureau wel kwijt wil. Die indruk kan verkeerd zijn, maar indien dat het geval niet is, dan wordt deze klerk gepasseerd en wordt iemand in de formatie tusschengeschoven, dan is het blijkbaar noodzakelijk een ander op dat bureau te brengen en daar voor vast tot adjunct-commies te benoemen, terwijl getracht zal worden voor dien klerk een andere betrekking te vinden. Waar de belastingschuldigen vandaag reeds een tamelijk duren dag hebben gehad, zou ik de uitgaven niet gaarne nog meer verhoogen, zoodat ik er prijs op zou stellen van Burgemeester en Wethouders op deze twee vragen een antwoord te ontvangen: 1°. heeft de Arrondissements-School opziener bezwaar gemaakt en 2°. is er geen aanleiding om den tegenwoordigen klerk te belasten met de taak, waarvoor de heer Wijkmans wordt voorgedragen? Van het antwoord op deze vragen zal mijne stem afhanke lijk zijn. De Voorzitter. In de stukken zijn de gronden voor dit voorstel uitvoerig uiteengezet en nu vind ik het verkeerd, dat de heer Fokker een weinig het persoonlijk element in deze zaak naar voren brengt. Ik acht het ongewenscht in het openbaar ambtenaren te beoordeelen. Wat de eerste vraag van den heer Fokker betreft, kan ik medeaeelen, dat de Arrondissements-Schoolopziener indertijd heeft medegewerkt om die detacheering mogelijk te maken. Op den duur kan die toestand echter niet blijven; iemand, die op zoo'n bureau blijft werken, kan men niet bij het onderwijs houden. Zijn diensten kunnen op dat bureau nog wel drie, vier of vijf jaren noodig zijn en dan lijden het onderwijs en zijne geschiktheid als onderwijzer schade. Op de tweede vraag van den heer Fokker, of de klerk de werkzaamheden zou kunnen doen, waarvoor de heer Wijk mans zou worden aangewezen, antwoord ik ik persoonlijk kan die zaak het best beoordeelen, omdat de Militaire Zaken onder mij ressorteeren met «neen". Waar tot dusverre aan vergoedingen een bedrag van f 600.000 is uitgegeven, zou ik werkelijk den heer Wijkmans niet kunnen missen. De heeren weten wel, dat ik er niet voor ben om lichtvaar dig en zonder reden geld uit te geven, en als men mocht zeggen, dat het maar ambtenaren benoemen is, dan vraag ik bij voorbaat: wanneer worden ambtenaren aangevraagd? Als ik dien man niet beslist noodig had, zou ik dit voorstel niet hebben gedaan. Het betreft hier een gewichtig en accu raat werkvergissingen bij de uitkeerigen kunnen groote tekorten veroorzaken; in sommige gemeenten beloopen die zelfs in de duizenden, maar hier ter stede, waar men accu raat te werk gaat, is in het begin slechts een tekort van 200.ontstaan. Nu kunnen de heeren de leer zijn toege daan, dat hetgeen op die uitkeeringen tekort wordt gekomen door de burgemeesters uit eigen zak moet worden bijgepast, maar de vraag, of dat juist is dan wel of die tekorten ten laste van de gemeenten moeten komen, zullen wij later wei eens uitmaken. Maar in elk geval is dit een hoogst moeilijk en nauwkeurig werk, waaraan men niet dadelijk een ander kan plaatsen. Het is ook geen lichte taak, dikwerf wordt tot des avonds 11 uur gewerkt. Nu er tegenwoordig zoo op de vaststelling van de rechtspositie van de ambtenaren wordt aangedrongen en op vaststelling van de arbeidsuren, mag

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 11