DONDERDAG 10 FEBRUARI 1910. 19 huren, en wordt het bouwen op die manier belemmerd, wat zeer in het nadeel van de gemeente is. De Voorzitter. Ik vind het beter, dat al dergelijke zaken worden besproken, wanneer het praeadvies van Burgemeester en Wethouders er is. De heer van der Pot. Nog een vraag, Mijnheer de Voorzitter, die op het oogenblik m.i. beter kan worden gedaan dan in de volgende Raadszitting, nl., of wij omtrent de uiteenzetting en de geschiedenis van deze zaak, zooeven van den heer Fischer alles hebben gehoord? De heer Fischer heeft gezegd, dat er een verplichting door het Roomsch-Katholiek Armbestuur was opgelegd aan zijn rechtsopvolgers om de voorgevellijn achteruit te zetten. Nu rijst bij mij de vraag: hoe kwam het Roomsch-Katholiek Armbestuur er toe om een dergelijke verplichting op te leggen, bij de nakoming waarvan het toch in het geheel geen. belang had, tenzij het Roomsch-Katholieke Armbestuur zelf tegenover het Gemeentebestuur daartoe ver plicht was. Ik zou dus willen vragen: was hier misschien ook nog een verband tusschen het Armbestuur en de gemeente, die het Armbestuur verplichtte om een dergelijke verplichting op te leggen aan haar rechtverkrijgenden? ïs dat niet het geval en heeft inderdaad de heer Fischer alles verteld, dan is daarmede een einde gemaakt aan de legende dat in deze quaestie een buitengewoon fijne juridische finesse zit en dat er achter de schijnbaar vreemde handelwijze van de gemeente dit school, dat zij niet anders kon. Af en toe heb ik zoo iets hooren ventileeren, en ik heb altijd gemeend, dat er zoo iets achter zat, doch van middag heb ik het niet hooren vermel den. Daarom: wanneer er van een juridischen kant aan deze quaestie geen sprake is, dan lost zich dus alles op in een vraag van doelmatigheidwat moest hier voorgaan De eisch van welstand of het belang van den eigenaar van het hoek- perceel? Ik zou in dezen een standpunt willen innemen, dat min of meer staat tusschen het standpunt van den heer Hoogenboom en dat van Burgemeester en Wethouders. Ik ga nl. niet zoo ver als de heer Hoogenboom, die meent, dat wanneer het perceel in het geheel met één of met twee huizen met front naar den Rijnsburgerweg werd bebouwd, de zijgevels zouden moeten worden teruggezet in de voorgevellijn van de Oegstgeesterlaan. Het komt mij voor, dat er niet zoo'n groote misstand is, wanneer in een straat de voortuintjes pas beginnen voorbij den zijgevel van het hoekhuis. Maar hier is het geval anders, en dat juist heeft aanleiding gegeven tot het geroep, dat een zeer leelijke misstand is geschapen. Hier is een gebouw gezet aan de Oegstgeesterlaan zelf, dat met zijn voor gevel een heel eind vóór de andere voorgevels uitspringt. En nu is mijn vraag deze, en die zou ik gaarne in het praeadvies zien beantwoordwas niet, nadat het hoekperceel verkaveld was, het goede oogenblik daar geweest, om de voorgevellijn, die indertijd voor die zijde van de Oegstgeesterlaan vastgesteld was, door te trekken over het perceel, dat nu geen hoekper ceel meer was, m. a. w. over het perceel, waarop nu die garage staat? Dan had deze in de gewenschte voorgevellijn moeten komen. Daarmede had dan toch gepaard kunnen gaan het bouwen van een hoekhuis met zijgevel tegen de Oegst geesterlaan. De heer Hoogenboom M. d. V. Ofschoon ik niet wil vooruit- loopen op hetgeen in het praeadvies zal staan, wil ik toch nog even op een punt terugkomen. U heeft gezegd, dat U de zijgevels wel zou willen toelaten tot aan de rooilijn van de straat, dus zonder voortuintjes, omdat er in onze gemeente niet veel bemiddelde personen wonen, die een hoekperceel op die wijze zouden willen of kunnen bebouwen. Ik wil U er dan toch even attent op maken, dat in het door de gemeente op gemaakte plan van bebouwing van het Raamland wel dege lijk op de hoeken van straten op het hebben van een voor tuintje langs beide straten, zelfs waar beide straten geen hoofd straten zijn en van villabouw geen sprake is, is gerekend. Daar moet men hebben voortuintjes zoowel aan den voor-als aan den zijgevel. De Voorzitter. Zelfs met aan weerszijden een voortuintje is men er nog niet. Want volgens mij zou niemand bijv. den heer de Ranitz kunnen verhinderen achter in zijn tuin een geitenhok of andere hinderlijke bouwerij neer te zetten, dat dan uitkomt op de Oegstgeesterlaan. De geheele quaestie komt hierop neer, of men een gevellijn wil vaststellen, zoowel aan de voorzijde als aan den zijkant. Wanneer men zegt: wij willen niet dat er aan de zijkanten zal worden gebouwd, dan kan toch niemand verhinderen, dat in den tuin van een woning een gebouw wordt gezet. En bovendien gaat men het bouwen dan zeer moeilijk maken. Wanneer, men een villapark wil krijgen, dan kan men dergelijke verplichtingen opleggen, maar anders wordt daardoor de lust om te bouwen zeer tegen gegaan. De vraag is ook nog, of wanneer voor het Raamland geen gegadigden komen, van de bedoelde bepaling niet zal moeten worden afgeweken. Het is wel heel gemakkelijk te zeggen: zoo en zoo moet worden gebouwd, maar wanneer er geen bouwers komen, dan raakt men in de praktijk in moeilijkheid en zullen wij wel water in onzen wijn moeten doen. De heer Fischer. Er is mij gevraagd, of ik nu alles had verteld. Voorzoover ik weet, heb ik niets achtergehouden. Ik heb indertijd met den heer Korevaar over deze zaak niet gesproken, doch deze heeft mij verklaard, dat hij met niemand iets afge sproken heeft, of niemand iets beloofd heeft, toen hij mij het Wethouderschap overdroeg. Ik durf dus niet zeggen, of er iets waars is in hetgeen wordt gezegd, maar in elk geval is er mij niets van bekend. Of er een fijne juridische quaestie achterzit, ik weet het niet. De heer Briët. Ik geloof, dat wij langs de zaak heen pra ten.. De vraag is nu, of de Oegstgeesterlaan bedorven wordt door den bouw van het huis waarvan sprake is. Naar mijne meening is dit het geval. En dan is het de vraag: hadden Burgemeester en Wethouders niet door het dreigen met de verordening kunuen verhinderen, dat door dien bouw schade werd toegebracht aan de achterliggende eigenaren. Wanneer Burgemeester en Wethouders hadden voorzien en dat hadden zij moeten voorzien dat daar op die plaats dat gebouw zou komen, waardoor schade werd toegebracht aan de achterliggende eigenaren, dan hadden zij dien bouw moe ten voorkomen. U hebt, Mijnheer de Voorzitter, gesproken over de schade, die zou worden toegebracht, wanneer een gevelrooilijn werd vastgesteld voor den zijkant, maar hier is eveneens schade toegebracht aan de achterliggende eigenaren. Het aspect van de Oegstgeesterlaan is bedorven. En het is de vraag of Burgemeester en Wethouders, die toch vooruit het plan kenden, dit nadeel voor de straat niet hadden kun nen tegengaan. De heer Fokker. Ik wensch nog even terug te komen op hetgeen is gezegd, dat wanneer wij de gevellijn hadden doorgetrokken, dit zoo schrikkelijk nadeelig zou zijn geweest voor den man, die de uiterste plek had gekocht. De geachte Wethouder ziet hierbij echter over het hoofd, dat die man geweten heeft, dat hij de voorgevellijn aan den Rijnsburger weg als een blok aan het been er bij zou krijgen. In den prijs dien hij voor het terrein heeft gegeven, is dus al ver disconteerd de terreinderving aan den kant van den Rijns burgerweg door de voorgevellijn veroorzaakt. Het eenige be zwaar voor den man was de voorgevellijn aan den kant van de Oegstgeesterlaan. Maar het opperen van dat bezwaar heeft mij toch wel wat verwonderd van U, Mijnheer de Voorzitter. Waar wij hier bij de behandeling van zoo menig adres van U altijd hooren, dat het algemeen belang moet worden vooropgesteld en het particulier belang daarvoor moet wijken, een beginsel waarmede ik ten volle en gaarne instem, hooren wij hier nu in eens door den geachten Wethouder dat par ticuliere belang zoo in bescherming nemen, terwijl U die argu menten overnaamtl'Mijns inziens had ook hier het algemeen belang moeten voorgaan. Het wil mij voorkomen, dat Burgemeester en Wethouders die hadden te kiezen tusschen het algemeen belang, n.l. het voorkomen van de ontsiering van de Oegstgeesterlaan en het particulier belang, n.l. dat de bouwer, die daar is gaan bouwen, een deel van het bouwterrein onbebouwd moet laten, in elk geval den Raad niet voor het feit hadden moeten plaatsen, dat de Raad over de zaak pas kan gaan oordeelen, als de pap al is gestort en er al een huis staat. Hadden Burgemeester en Wethouders niet dadelijk daarvan den Raad in kennis kunnen stellen, vóórdat het zoover was, zoodat de Raad de gelegenheid had gehad om het ontstaan van den misstand daar ter plaatse te verhinderen door desverlangd het vaststellen van een voor gevellijn. De Raad weet niet, wie en waar iemand gaat bouwen. Dat weet wel de bouwpolitie en, is de zaak goed georgani seerd, het college van Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders hebben de verantwoorde lijkheid nu ten volle op zich genomen eu gezegd: wij wegen altijd het particulier belang tegenover het algemeen belang en wij vonden in deze geen termen om den Raad voorstellen te doen. Nu is het te laat en de boel is bedorven. Ik geloof, dat Burgemeester en Wethouders verstandig hadden gedaan, wanneer zij den Raad van te voren in de gelegenheid hadden gesteld om zich uit te spreken over de voorgevellijn, of die doorgetrokken zou worden, ja of neen. Ik hoop, dat de Raad nu de gelegenheid zal aangrijpen door straks de voorgestelde motie van den heer Hoogenboom aan te nemen, om te redden wat er te redden valt, want het is nog niet heelemaal te laat. De garage kan nog wel eens afbranden en dan kan misschien later de voorgevellijn hersteld worden, waardoor de toestand daar wordt verbeterd. En op de andere perceelen is nog niet gebouwd, zoodat daar een herhaling van het gebeurde kan worden voorkomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 5