8 DONDERDAG 20 JANUARI 1916. toenemende tot 3 M. tegenover de Roomburgerlaan. Langs den verbreeden rijweg zal volgens het ingekomen stuk een nieuwe boomrij, een rijwielpad en een trottoir worden gemaakt. Zonder een teekening met behoorlijke dwarsprofielen, die een en ander duidelijk aangeven, welke teekening echter onder de stukken in de Leeskamer niet voorkwam, is de zaak door den Raad niet goed te beoordeelen. Door bijzondere omstandigheden heb ik echter wel kennis kunnen nemen van dat ontwerp, gelijk dit door Burgemeester en Wethouders wordt beoogd en ik hoop dat het alsnog ook aan den Raad zal worden voorgelegd, opdat de leden van den Raad met kennis van zaken zullen kunnen oordeelen. Wordt dit niet gedaan, dan geeft het ontwerp gelijk het door Burgemeester en Wethouders is opgemaakt, mij aanleiding daarover nu, in het bijzonder wat betreft de verbreeding van den rijweg, het volgende op te merken. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat de rijweg aan het begin met 0,50 M. zal worden verbreed, welke verbreeding geleidelijk zal toenemen tot 3 M. De toestand van den rijweg nu is deze, dat buiten de tramrails, dus tusschen de eerste rail en de bestaande rij boomen, een breedte van 3,50 M. be schikbaar is. Deze breedte is dan nog niet de vrije verkeersruimte, omdat men er moet afrekenen de noodige vrije ruimte van onge veer 0,50 M., voor de buiten de rails uitstekende tramwagens. Derhalve bedraagt bij den bestaanden toestand de afstand tusschen de boomen en de voorbijrijdende tramrijtuigen niet meer dan 3 M. Nu zal hier voor het eerste gedeelte de nieuwe rij boomen precies op dezelfde plaats komen, waar thans de oude boomen staan, zoodat de breedte van 3 M., die nu beschikbaar is, bij verbetering van den rijweg niet grooter zal worden. Dit zal zoo blijven over de eerste 200 M. lengte tot even voorbij de Catharinastraateerst daar voorbij, in de richting naar Leiderdorp, zal met een geleidelijken overgang de rijweg- verbreeding 3 M. gaan bedragen. Over de eerste 200 M. lengte is dus feitelijk van geen rij weg verbreeding sprake, en blijft de breedte tusschen een voorbijrijdend tramrijtuig en de nieuw te planten rij boomen, ook naar het plan van Burgemeester en Wethouders te planten daar waar nu geen boomen meer voorkomen, slechts 3 M. Dit acht ik te weinig en gevaarlijk voor het verkeer, te meer daar, waar de tram op dit deel een halte heeft nabij de Catharina straat, tegenover de Hoogere Burgerschool waar de school kinderen van de Hoogere Burgerschool op den rijweg, tusschen tram en boomen, moeten in- en uitstappen. Door dat in- en uit stappen wordt de rij weg zeer in beslag genomen en wordt het ver keer van voertuigen, auto's, enz., die vanwege de boomen niet zullen kunnen uithalen, gehinderd en zal gevaar voor de in-en uit de tram stappende personen blijven bestaan. Ik zou daarom deze wijziging in het plan in overweging willen geven, nl. om daar waar de afstand tusschen de nieuw te planten boomenrij en de naastgelegen tramrail minder dan 5,50 M. zou gaan bedragen, die nieuwe boomenrij weg te laten en ook het rijwielpad als zoodanig te laten vervallen en dit te trekken bij de breedte van den rijweg. Op die wijze zou men voor de eerste 200 M. juist in verband met den toegang tot de Hoogere Burger school, op dat drukste deel van den weg, voor den rijweg eene breedte verkrijgen van 5 M. tusschen een voorbijrijdend tramrijtuig en het nieuw te maken trottoir. Dat is dan zelfs nog minder dan wat Burgemeester en Wethouders voor de breedte van den rijweg op het verdere gedeelte van de weg- verbetering noodig hebben geoordeeld, alwaar voor den afstand tusschen de nieuw te planten boomenrij en de naastgelegen tramrail door Burgemeester en Wethouders 6 M. is aangenomen. In elk geval, het voorstel, dat ik doe, sluit zich dus aan, aan hetgeen Burgemeester en Wethouders zelf, op het verdere gedeelte van den weg, voor de verbetering van den rijweg hebben noodig geacht; het blijft er zelfs nog iets beneden en geeft een vrije ruimte van 5 M. tusschen het trottoir en de tramrijtuigen, terwijl Burgemeester en Wethouders voor het verdere deel 5| M. ruimte tusschen boomrij en tramrijtuig noodig geoordeeld hebben. Het wil mij voorkomen, dat waar het eerste gedeelte van den weg druk bereden en door een dubbel tramspoor grootendeels ingenomen wordt, terwijl door een aanwezige sloot langs dat deel geen wegruimte buiten het tweede tramspoor beschikbaar is, dat er alleszins reden voor is, om de wegverbetering voor dat eerste deel op een anderen leest te schoeien, dan zooals in het plan van Burgemeester en Wethouders, gelijk het mij bekend is, wordt aangegeven. De heer Fischer. M. d. Y. Ik wensch den heer Hoogen- boom in het kort te beantwoorden. Het is natuurlijk duide lijk, dat ik zonder het plan voor mij, niet precies alles heb kunnen volgen hetgeen de heer Hoogenboom heeft gezegd, maar uit den aard der zaak zullen wij zijne opmerkingen zeer gaarne in overweging nemen bij de uitvoering van het plan tot verbetering. De heer Siitsma. M. d. V. Wanneer de woorden »in over weging nemen" kunnen beteekenen dat Burgemeester en Wethouders wellicht iets voor dat plan gevoelen, dan zou ik wel willen dat vandaag te dien opzichte een beslissing viel. Het komt mij nl. voor, dat de wijziging die de heèr Hoogen boom voorstelt, de zaak minder maakt; hij wil op een gedeelte van den weg het fietspad opgeofferd hebben aan de verbreeding van den rijweg, als ik het goed begrepen heb. Mij komt het echter voor, dat de wijze, die Burgemeester en Wethouders voorstellen om het plan uit te voeren, veel beter is dan hetgeen de heer Hoogenboom wenscht. Wij kunnen den weg nu eenmaal niet breeder maken dan hij is, maar om weder een hiaat, te moeten hebben in het voetgangers- en het fietsverkeer, dat lijkt mij heelemaal niet. Beteekenen de woorden »in overweging nemen," dat Burgemeester en Wet houders er heelemaal niet aan denken het plan van den heer Hoogenboom na te volgen, wat ook wel het geval kan zijn bij z.g. »in overweging nemen", dan is dat wat anders. De Voorzitter. Ik geloof dat de discussie wat uit het juiste spoor geraakt en herinner de heeren er aan, dat wij voorstellen: aankoop van eenige stukken grond aan den Hoogen Rijndijk en verder ons College te machtigen het gebruik van den ten gebruike afgestanen grond aan den Hoogen Rijndijk, voor zooveel zulks ten behoeve van de ver breeding dezerzijds wordt noodig geacht, op te zeggen. Anders niet! In art. 179 van de Gemeentewet leest men: »Tot het dagelijksch Bestuur der gemeente aan Burgemeester en Wethouders opgedragen, behoort: h. de zorg, zoover van hen afhangt, voor de instandhouding, bruikbaarheid, vrijheid en veiligheid der publieke wegen, bruggen, veren, wateren, vaarten, straten, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, tot gemeenen dienst van allen bestemd". Het is, meen ik, geheel een zaak van uitvoering. Wij vragen niets anders dan de genoemde stukjes grond te mogen aan- koopen voor verbetering van den weg en dan moeten de leden de verdere uitvoering aan Burgemeester en Wethouders overlaten. De heer Hoogenboom geeft ons daarbij een wenk en wij zullen dien gaarne overwegen. Meer kunnen wij niet doen. Wij kunnen hier toch niet in den Raad de details dezer zaak gaan bespreken. Dat moet men aan ons College over laten. Heeft men er iets tegen om de blokjes aan te koopen en daarvoor geld uit te geven, wil men dus den Hoogen Rijn dijk laten zooals hij is, welnu laat men dan tegenstemmen, maar om naar aanleiding van deze zaak nu hier in het debat verschillende ideeën te gaan aangeven, hoe men dien weg anders zou kunnen aanleggen, dat gaat niet; men zou dan een stapel amendementen krijgen, want de een verkiest dit en de andere weder dat. Dat zou een hopeloos werk worden. De heer Pera. Naar aanleiding van het gesprokene door den heer Hoogenboom zou ik een enkele opmerking willen maken. Wij worden nu in eens geplaatst voor een voorstel ling van zaken die ons vreemd is eri het is mij niet geheel duidelijk wat door den heer Hoogenboom verlangd wordt. Wanneer ik den heer Hoogenboom goed heb begrepen, dan neemt hij voor den rijweg alleen de ruimte, die meer in 't bijzonder daarvoor is bestemd, zonder daarbij rekening te houden met de overige breedte van den weg, waarlangs zich de tram beweegt. Leefden wij nu in een tijd, dat het overal mogelijk was, dat het verkeer met deze verschillende voer tuigen op afzonderlijke banen kon plaats hebben, dan was zulks voor het gemak en voor de veiligheid zeer wenschelijk. Algemeen zijn daarvoor echter onze straten en wegen te smal en zoodoende moet het gewone rijtuigverkeer in de meeste ge vallen ook gebruik maken van dat deel der straten en wegen, dat door de tram bereden wordt. Het is een feit, dat over het geheel genomen het gewone rijverkeer voor een groot deel gebruik maakt van dat gedeelte van den weg, dat bestemd is voor het verkeer per tram. En daarom gaat het, dunkt mij, niet aan, om, zooals de heer Hoogenboom het voorstelt, voor het rijtuigverkeer alleen rekening te houden met dat deel van den weg, dat meer be paald bestemd is voor het rijtuigverkeer; wij mogen daarbij ook wel degelijk rekening houden met de overige breedte van den weg, die aangewezen is voor het tramverkeer. De heer Hoogenboom. Uit het antwoord van den geachten Wethouder heb ik al begrepen, dat het plan, gelijk het door Burgemeester en Wethouders is opgemaakt, inderdaad niet bij de stukken gelegen heeft, anders zou de Wethouder het bij zich gehad kunnen hebben en mijne opmerkingen hebben kunnen volgen. Wat betreft de opmerkingen van de heeren Sijtsma en Pera daarop wil ik dit antwoorden, dat juist de omstandigheid, dat die beide heeren het plan niet onder de oogen hebben gehad, en niet onder de oogen gehad kunnen hebben, het voor hen lastig maakte, om duidelijk te volgen wat ik bedoelde, en nog minder wat door Burgemeester en Wethouders wordt beoogd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 8