GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. Aug. L. Reimeringer. 1 INOEKOIIEII STUKKEN. N°. 1. Leiden, 13 November 1915. De Commissie van Financiën heeft de eer U ten aanzien van de rekening over 1914 van bet College van Vrouwen- Kraammoeders te berichten, dat deze ontvangen werd met een begeleidend schrijven, waarin uitvoerige inlichtingen wor den verstrekt overeen tot dusver in de rekeningen voorkomen den rentepost van f 144, die naar het oordeel van het bestuur tot zijn volkomen vrije beschikking stond. De bezwaren, welke de Commissie naar aanleiding van het niet nader verantwoorden van dezen post bij de rekeningen over 1912 en 1913 heeft gemaakt (zie haar rapporten van 5 December 1913 Ing. St. no. 317 en 31 Maart 1915 Ing. St. no. 71), hebben geleid tot een archiefonderzoek, dat de juistheid dezer bezwaren heeft in het licht gesteld. Thans toch is gebleken, dat deze rente afkomstig is van een viertal legaten, besproken in testamenten uit de jaren 1784, 1827, 1834 en 1841 (waarvan de eerste drie in extract worden overgelegd) en respectievelijk groot nominaal 4000, 2000, 500 en 1000 en dat slechts over de rente van het tweede en derde legaat de vrije beschikking aan de Vrouwen-Kraammoeders is gelaten. Het legaat van 1784 is gegeven »om uit den Interest van dat Capitaal boven en be- halven de gewoone bedeeling aen behoeftige Vrouwen, die tot haere verzorging behooren, tot meerder soulaes een buiten- gewoone uitdeeling te doen" en in het, niet overgelegde testa ment van 1841 komt ten aanzien van het vierde, zooals het bestuur in zijn begeleidend schrijven meedeelt, een soortgelijke bepaling voor. De rente van deze beide legaten mag dus in elk geval niet worden uitgegeven op de tot dusver gebrui kelijke wijze. Wat de legaten uit de testamenten van 1827 en 1834 betreft, zijn wij geneigd aan te nemen dat dit wel het geval is. Het eerste werd vermaakt »aande Juffrouwen Kraammoeders binnen deze stad, onder derzelver afzonderlijke vrije en onbelemmerde administratieomme de jaarlijksche Intressen van dien, naar hun goedvinden, en zonder daar van eenige Verantwoor ding te behoeven te doen, te besteden"; het tweede »aan de Jufvrouwen Kraammoeders binnen deze stad onder derzelver eige en vrije administratie en zonder gehouden te zijn van de Intressen van dien eenige verantwoording te doen, als kunnende die naar welgevallen besteed worden". Weliswaar kan, volgens onze ook vroeger verdedigde meening, een erf laatster de door haar bevoordeelde instelling van weldadig heid, die verplicht is van haar ontvangsten en uitgaven reke ning en verantwoording te doen aan den gemeenteraad, van die verplichting niet ten deele ontslaan, maar de termen, waarin deze beide legaten zijn beschreven, laten de opvatting toe, dat zij meer aan het bestuur dan aan de instelling als zoodanig zijn vermaakt en dus de rente feitelijk geheel buiten de rekening zou kunnen worden gehouden. Waar het dan ook thans een bedrag van niet meer dan f 62.50 geldt, zien wij er geen bezwaar in, dat dit in het vervolg zonder nadere specificatie in de rekening in ontvangst en uitgaaf wordt gebracht. In de rekening over 1914 is daarmede reeds een aan vang gemaakt. Een minder juist standpunt wordt echter ingenomen ten aanzien van de begrooting voor 1916. Daar is onder volg nummer 8 een bedrag van f 187.50 geraamd voor uitgaven uit de rente der vier legaten met de kennelijke bedoeling dat daarvan 125 zal verantwoord worden wegens extra-bedeeling voor kraamvrouwen en f 62.50 onverantwoord zal blijven. Blijkens den geleidebrief komt men aan dit bedrag van f 187.50 door 2| te nemen van ƒ7500, het totaal nominaal bedrag der vier legaten. Daarbij is echter over het hoofd gezien, dat de reëele waarde, althans van het eerste en vierde legaat, toen daarvoor inschrijvingen op het 2* Grootboek N. S. werden genomen, aanmerkelijk van de nominale waarde afweek. De overgelegde rekening van 1843 toont dit aan. Kon toch daarin als rente van het legaat van f 1000 f 49.50 worden verant woord, dat van 4000 bracht tengevolge van de tiërceering der staatsschuld slechts 33 aan rente op. Het steeds als rente der vier legaten in de rekening geleden bedrag van 144 zal dus vermoedelijk wel het juiste zijnin elk geval zijn de gronden om dit tot 187.50 te verhoogen foutief. Een reden om U te adviseeren de begrooting niet goed te keuren zien wij in deze laatste opmerking niet. Wij geven U in overweging Uwe goedkeuring te verleenen aan de reke ning over 1914, de begrooting voor 1916 en den staat van af- en overschrijving en voorts om de bedoelde opmerking ter kennis van het College van Vrouwen-Kraammoeders te brengen. De Commissie van Financiën: J. Bosch. Aan den Gemeenteraad. C. W. van der Pot Bzn. N°. 2. Leiden, 27 December 1915. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij tegen de in hare handen gestelde begrooting, dienst 1916, van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis geene bedenkingen heeft. Zij adviseert LI derhalve tot goedkeuring van die begroo ting over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 3. Leiden, 27 December 1915. De Commissie, bedoeld in art. 10 der verordening, regelende de heffing van eerie plaatselijke directe belasting, heeft de eer U hierbij te doen toekomen twee lijsten, waarin is vervat haar advies omtrent 118 en 95 bezwaarschriften tegen aan slagen in de plaatselijke directe belasting. De Commissie voornoemd, C. W. van der Pot Bz., Voorzitter. W. Pera, r J. Botermans, j Leden. Aan den Gemeenteraad. N°. 4. Leiden, 29 December 1915. Tengevolge van de mobilisatie kon de heer J. Hirschig, die bij raadsbesluit van den 9en Juli 1914, met ingang van 1 September d. a. v., voor den tijd van één jaar werd be noemd tot leeraar in de wiskunde aan de Hoogere Burger school voor Jongens alhier, eerst op 17 Mei 1915 in functie treden. Met het oog op de betrekkelijk korte waarneming, aan het einde van den cursus 1914/15, werd daarom in Uwe Ver gadering van den 5en Augustus van dit jaar, geheel over eenkomstig het advies der Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, besloten, den heer Hirschig nog niet vast aan te stellen, doch hem weder voor den tijd van één jaar, en wel voor het tijdvak van 1 September 1915 tot en met 31 Augustus 1916, in zijne betrekking te bestendigen. Blijkens het in de Leeskamer ter inzage liggend schrijven van de Commissie van Toezicht, heeft de heer Hirschig zich nu tot haar gewend met het verzoek te willen bevorderen, dat zijne tijdelijke aanstelling reeds thans in eene vaste wordt veranderd en zulks met het o.og op de bepalingen der Pen sioenwetten, volgens welke zijne echtgenoote, zoolang hij als tijdelijk leeraar werkzaam blijft, niet pensioengerechtigd is. Hij wijst daarbij op de omstandigheid, dat hij de dupe is geworden van de mobilisatie. Had bij toch op 1 September 1914 zijne betrekking kunnen aanvaarden, dan zoude, indien hij op goede wijze zijne taak had vervuld, aan het einde van den afgeloopen cursus zijne aanstelling tot vast leeraar zijn gevolgd. Het verzoek van den heer Hirschig komt der Commissie van Toezicht voldoende gegrond voor. Daarbij acht zij het bezwaar, dat in Augustus bestond, n.l., dat de heer Hirschig nog slechts korten tijd hier ter stede les had gegeven, thans grootendeels vervallen. En in aanmerking nemende, dat het'onderwijs van dezen leeraar reden tot tevredenheid geeft en dat hij reeds eenige jaren bij het Middelbaar Onderwijs werkzaam is geweest acht de Commissie reeds nu het oogenblik aangebroken om de aanstelling van den heer Hirschig, die, gelijk gezegd, tot 1 September 1916 een tijdelijk karakter draagt, in eene vaste te veranderen. Ons College kan zich met dit voorstel, waartegen ook bij den inspecteur van het Middelbaar Onderwijs geen bezwaar bestaat, geheel vereenigen. Wij stellen U mitsdien voor: a. Uw besluit van den 5en Augustus 1915, waarbij de heer J. Hirschig voor den tijd van één jaar werd bestendigd in zijne betrekking van leeraar in de wiskunde aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, te wijzigen in dier voege, dat de tijdelijke aanstelling niet zal duren tot het einde van den loopenden cursus, doch slechts tot den len Februari 1916; b. den heer J. Hirschig, met ingang van den sub a ge noemden datum te benoemen tot vast leeraar in de wiskunde aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens. Tevens geven wij U in overweging de jaarwedde van den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 1