DONDERDAG 25 NOVEMBER 1915. 169 groote gezinnen. Het zou veel beter zijn geweest, wanneer wij zonder toeslag onze menschen hadden kunnen helpen en het zou nog mooier zijn, wanneer het kon worden doorge voerd voor iedereen. Dat is echter onmogelijk. Ten aanzien van de verschaffing van levensmiddelen en brandstoffen ge beurt reeds zeer veel, maar anders zou het een algemeene bedeeling worden. Wat wij thans voorstellen, is een bijzondere maatregel, die, naar wij meenden, door de omstandigheden noodig was geworden en dat is dan ook feitelijk het eenige motief, dat ons er toe geleid heeft om van standpunt te veranderen. De heer Heeres. Hebt U dat gezegd in het praeadvies? De Voorzitter. U houde mij ten goede, dat wij niet alles in een praeadvies kunnen zeggen. Wij hebben het waarlijk druk genoeg en kunnen alles niet zoo uitvoerig behandelen. Ik had gedacht dat men onze zwenking nu wel begrepen zou hebben. De hoofdzaak is voor mij altijd het resultaat, de conclusie van ons voorstel. De motiveering kan korter of langer zijn, maar dat is bijzaak. Het spijt mij intusschen, dat U uw stem zult geven aan het amendement van den heer Vergouwen c. s., want ik herhaal nog eens: ons stelsel werkt reeds degressief, wat in vele plaatsen niet het geval is, n.l. waar iemand, die minder verdient ook minder toelage krijgt, omdat een werk man met 6 kinderen, die f 800.verdient, veel hooger per centage aan toelage krijgt, dan iemand met hetzelfde aantal kinderen, die f 1200.verdient. Nu zie ik niet in, waarom men de degressie nog meer wil opvoeren. Ik moet den Raad dan ook ernstig in overweging geven het amendement te verwerpen. De heer Briët. M. d. V. Een enkele opmerking nog naar aanleiding van het gesprokene door den heer Heeres over het nemen van maatregelen ter voorziening in den nood der bevolking. Naar het mij voorkomt ligt dat niet op den weg van de groote gemeenten en steden, maar op den weg van 's lands Regeering om regelingen te treffen voor alge meene zaken, als b.v. de broodvoorziening. Ik geloof ook, dat, waar wij hier zoo gelukkig zijn twee leden der Tweede Ka mer in ons midden te hebben, deze heeren goed zouden kun nen handelen, door bij den Minister er op aan te dringen, dat de Regeering meer algemeene maatregelen ter voorzie ning in den nood zal nemen, want het is toch wel een be zwaar, dat de groote steden geheel zelf voor de voorziening van den nood moeten staan, en er van den last dragen, die voor die steden oneindig veel te zwaar zou zijn. Vooral omdat groote gedeelten van het platte land wel degelijk in een bloeienden toestand verkeeren, zou het hoogst onbillijk zijn, dat juist de groote steden werden aangewezen om te zorgen voor hun groote bevolking en het zou tevens ook bevorderen den trek naar de groote steden. Hiertegen kunnen wel maat regelen worden genomen, maar dat zou toch dien trek niet verhinderen. Er zijn, dunkt mij, zulke groote bezwaren tegen de voorziening in den nood vanwege het gemeentebestuur der groote steden, dat ik mij voorstel, dat prof. Heeres in de Tweede Kamer en niet hier, een pleidooi zal moeten houden over algemeene maatregelen te nemen, maar dan door de Lands-regeering. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van de heeren Vergouwen c. s. wordt in stemming gebracht. De stemmen staken. Vóór stemmen de heeren: van Gruting, van der Eist, Pera, Heeres, Hoogenboom, Fokker, Vergouwen, Botermans, Tepe, van Tol, Sijtsma, Aalberse, Briët en Huurman. Tegen stemmen de heeren: Fischer, Reimeririger, Bosch, Sasse, van der Pot, Timp, Fabius, Mulder, Hartevelt, Zwiers, de Boer, Bots, van der Lip en Korff. De Voorzitter. De stemmen over het amendement staken, aangezien 14 stemmen daarvoor en 14 daartegen zijn uitge bracht, zoodat thans geen beslissing kan worden genomen. Dat zal dan dienen te geschieden in een volgende vergade ring, die wij nu de volgende week Donderdag zullen houden. Ik verzoek de heeren, alsdan zooveel mogelijk tegenwoordig te zijn, want het is een belangrijke kwestie. Dan zal opnieuw dit amendement in stemming worden gebracht en de verdere behandeling van dit punt alsmede de aangehouden punten van het Slachthuis op de agenda worden geplaatst. In verband met den uitslag der stemming over het amen dement van de heeren Vergouwen c. s. wordt de verdere be handeling van punt 35 aangehouden tot een volgende ver gadering. XXXVI. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1914 en 1915. (Zie Ing. St. Nos. 210, 211 en 219.) Dit punt wordt eveneens van de agenda afgevoerd en aan gehouden tot eene volgende vergadering. De Voorzitter. Voordat ik nu tot de rondvraag overga, heb ik den Raad mede te deelen, dat het navolgende schrij ven van den heer Bosch is ingekomen »Aan den Raad der Gemeente Leiden, geeft ondergeteekende kennis, dat hij wegens verandering van werkkring ontslag neemt als lid van Uw College." Ik geef het woord aan den heer Bosch. De heer Bosch. M. d. V. Nu ik wegens U bekende Omstan digheden voor het laatst in dezen kring vertoef, gevoel ik behoefte om met een enkel woord van allen afscheid te nemen. Ik wil dat echter niet doen zonder eerst een woord van dank uit te spreken aan U, Mijnheer de Voorzitter, aan de heeren Wethouders, aan alle leden van den Raad en onzen Secretaris voor de welwillendheid, die ik hier tijdens mijn raadslidmaat schap heb ondervonden. Het is met een gevoel van leedwe zen, dat ik hier vandaan ga, dat wordt veroorzaakt door de groote welwillendheid en de waardeering, die ik heb onder vonden voor het weinige, dat ik hier heb kunnen doen. ik zal dat steeds op prijs blijven stellen. Bovendien was het mij toch al reeds een genot, om onder uw voortreffelijke leiding, Mijnheer de Voorzitter, de vergaderingen te mogen bijwonen, want dat is op zich zelf al reeds iets waard. Maar naast dit woord van dank wil ik ook een wensch uitspreken. Wij verkeeren in zulke moeilijke omstandigheden; deze middag is er al getuige van, dat naast de gewone werk zaamheden men maatregelen zal moeten nemen, om te trach ten, de rampen, die door den wereldoorlog teweeg worden gebracht, eenigszins te verzachten. Het is een eervolle taak om daaraan bezig te mogen zijn, maar ook weder eene moeielijke taak. Ik wensch U, Mijnheer de Voorzitter, en U, heeren, allen toe, dat God U kracht en wijsheid geve om deze zaken zoo te besturen, dat zij mogen strekken tot waarachtig heil van de bevolking van Leiden en tot bloei van onze goede stad. Teekenen van instemming.) De Voorzitter. Ik meen ook namens ons allen te spreken, wanneer ik den heer Bosch zeg, dat het ons speet, dat wij zijn brief ontvingen, met de mededeeling dat hij van ons ging scheiden. Gij, mijnheer Bosch, zijt hier sinds 14 jaren lid van den Raad en hebt in verscheidene qualiteiten uwe diensten bewezen. Ik behoef maar in de eerste plaats te wijzen op uw lidmaatschap van de Commissie van Financiën. Gij hebt uw taak als lid van den Raad steeds zeer consciën tieus opgevat en veel gewerkt in het belang van de gemeente. Waren wij het misschien niet altijd eens, toch herinner ik mij met genoegen onze debatten, bijv. verleden jaar, toen U nadrukkelijk opponeerde tegen ons voorstel om die extra aflossingen van de Gasfabriek in den zak te steken en het is mij altijd een lust geweest met U over die zaken van ge dachte te wisselen, omdat gij met kennis van zaken en over tuiging uw standpunt verdedigdet, en dat is voor een Voor zitter altijd zeer aangenaam. En dan, mijnheer Bosch, U nam de zaken altijd ernstig op en ook al waart gij een enkele keer wel eens een beetje boos, lang duurde dat niet en uw boosheid gold steeds de zaak zelf, omdat gij uw meening ge rechtvaardigd achttet. Gij hebt voorts steeds getoond iemand te zijn met hart voor de gemeente, waarvoor gij steeds hebt opgeofferd uw tijd en gaven. Door deze karaktertrekken waart gij een verdienstelijk lid van den Raad en voor ons een goed vriend. Ik hoop, dat het U wel moge gaan. Gij blijft in Leiden wonen, wij zullen U dus nog wel dikwijls zien. Het zij U gegeven, nog vele jaren getuige te moge zijn van den bloei onzer goede stad, waartoe gij zelf hebt mogen medewerken. Teekenen van instemming.) Niemand verder het woord verlangende, wordt de vergade ring gesloten. Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 17