134
I)e bijstand voor het onderwijs in q en s in deze scholen
wordt bij afzonderlijke verordening geregeld.
Op elk dezer scholen mogen ten hoogste vier kweekelingen
worden toegelaten".
Art. 5.
Artikel 6 wordt gelezen als volgt:
„Onverminderd het bepaalde bij het vorige artikel wordt
een afzonderlijke onderwijzer of onderwijzeres belast met het
onderwijs in het Fransch aan die leerlingen der jongensschool
en der meisjesschool 2e klasse, welke, na eene andere school
te hebben bezocht, tot de eerstgenoemde scholen worden
toegelaten, doch het onderwijs in het Fransch niet kunnen
volgen in de klasse, waarin zij, in verband met hunne vor
deringen in de overige vakken, moeten geplaatst worden".
Art. 6.
In de laatste alinea van artikel 8 wordt in plaats van
„hoogstens" gelezen„ten hoogste".
Art. 7.
In artikel 9, 2e alinea vervalt het woord »beide".
Art. 8.
Deze verordening treedt in werking op het tijdstip van
opening der nieuwe school 2e klasse voor jongens en
meisjes n°. 3.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 222. Leiden, 18 November 1915.
In Uwe Vergadering van 23 September j.l. deden wij naar
aanleiding van een tot U gericht verzoek van de vereeniging
van bezoldigde agenten van politie »Door Eendracht Saam-
gebracht", om in verband met de stijging van de noodza
kelijkste uitgaven voor levensonderhoud eene voorziening in
den bestaanden nood te trefïen voor het lagere politieper
soneel en een bij ons College ingekomen adres van het be
stuur van de afdeeling Leiden van den Nederlandschen Bond
van Weiklieden in Openbare Diensten en Bedrijven, waarin
ons verzocht werd een voorstel bij U aanhangig te maken
tot toekenning van een duurtetoeslag aan de gemeentewerk
lieden, hetzij door eene tijdelijke loonsverhooging, hetzij
door eene uitkeering ineens, de toezegging, U andermaal ons
gevoelen te zullen mededeelen over het toekennen van een
duurtetoeslag in den een of anderen vorm aan verschillende
categorieën van beambten en werklieden, in dienst dezer
gemeente.
Reeds in Uwe Vergadering van 8 April 1915 kwam dezelfde
aangelegenheid ter sprake Overeenkomstig ons advies werd
toen besloten de destijds ingediende verzoeken, om toeken
ning van een toeslag op de loonen niet in te willigen. In
ons praeadvies van 31 Maart 1915 (Ingek. Stukken No. 62)
wezen wij er toen op, dat, terwijl zeer velen niet alleen
hunne inkomsten zagen achteruitgaan of nagenoeg geheel
ophouden, doch bovendien getroffen werden door de duurte
van de eerste levensbehoeften, de gemeentewerklieden en
beambten in het, de omstandigheden in aanmerking geno
men, gelukkige geval vei keerden, dat hunne inkomsten onver
anderd zijn gebleven en dus alleen deelden in het algemeen
lijden door de duurte. Een en ander deed ons tot de con
clusie komen, dat het geven van een toeslag op het loon in
de gegeven omstandigheden eene niet te verdedigen bevoor
rechting van eene kleine groep van personen zou zijn, waar
toe de Overheid niet hare medewerking mocht verleenen en
dit te minder, omdat de toeslag ook zou moeten worden
opgebracht door burgers, die naar verhouding er nog slechter
aan toe waren dan de gemeentewerklieden en beambten.
Hoewel de redenen, die ons tot die conclusie brachten,
ook thans nog gelden, willen wij niet ontkennen, dat zich
daartegenover intusschen een tweetal omstandigheden hebben
voorgedaan, waardoor wijziging is gekomen in onze in het
voorjaar uitgesproken meening, dat niet moest worden over
gegaan tot het toekennen van een z. g. duurtetoeslag.
Vooreerst worden in den laatsten tijd, behalve door ver
schillende gemeenten, ook door tal van groote en kleine
patroons in de particuliere maatschappij duurtetoeslagen aan
hun personeel uitgekeerd, tengevolge waarvan thans bij toe
kenning van een toeslag van gemeentewege niet meer in
dezelfde mate van bevoorrechting van een slechts kleine groep
kan worden gesproken. Doch bovendien moet men ook niet
over het hoofd zien den langen duur der abnormale omstan
digheden, waardoor zeer vele der eerste levensbehoeften, waar
onder niet alleen levensmiddelen, doch ook de z.g. gebruiks
artikelen, als kleeding, schoeisel, de reparatiebenoodigdheden
daarvoor, waschbenoodigdheden enz., zijn te verstaan, tegen
woordig, ondanks de van overheidswege getrolïen maatregelen,
belangrijk hooger in prijs zijn, dari vóór den oorlog en meeren-
deels ook duurder dan in de eerste 6 maanden van dit jaar.
Door dien langen duur der prijsstijging hebben vooral de minst
gesalarieerde beambten en werklieden met een groot gezin
bij de voorziening in hun levensonderhoud met ernstige moei
lijkheden te kampen.
Deze beide omstandigheden hebben ons, zij het ook niet dan
na lange aarzeling, doen besluiten, om thans, nu de winter
weldra voor de deur zal staan, U voor te stellen tot het toe
kennen van een duurtetoeslag over te gaan, teneinde de minst-
gesalarieerden, van wie moet worden aangenomen, dat zij in
deze tijdsomstandigheden moeilijk van hun salaris zonder meer
kunnen rondkomen, eenigsziris tegemoet te komen en door
de wintermaanden heen te helpen.
Aan welke categorieën van beambten en werklieden moet
nu een toeslag worden toegekend, gedurende welken tijd moet
die toekenning plaats hebben en op welk bedrag moet die
toeslag worden bepaald?
Bij de beantwoording van deze vragen hebben wij ons in
de allereerste plaats voor oogen gehouden, dat alleen die
beambten en werklieden in aanmerking mogen komen, voor
wie een toeslag op het loon beslist noodig moet worden genoemd.
Een ruimeren maatstaf aan te leggen, zou o i. niet geoorloofd
zijn, aangezien de toeslag moet worden opgebracht door de
belasting betalende burgerij, waarvan een groot deel zeker
niet minder, dan de stadswerklieden en beambten onder de
abnormale tijden gebukt gaat.
Bepaald zal derhalve moeten worden, welk inkomen als
grens voor den geldelijken toeslag behoort te worden aange
nomen, alsook aan welke personen, binnen die grens vallende,
de toeslag moet worden toegekend.
Niet in aanmerking moeten o. i. komen de ongehuwde
beambten en werklieden en evenmin hunne gehuwde collega's,
die geen kinderen ten hunnen laste hebben. Natuurlijk zullen
ook deze personen, evenals trouwens bijna alle menschen, die
geen oorlogswinsten genieten, den druk der abnormale tijden
gevoelen, doch de lasten, die hen drukken, zijn in het alge
meen genomen veel geringer, dan voor de gehuwden met
kinderen. Bovendien worden gezinnen, die geen kinderenten
hunnen laste hebben, ook belangrijk minder getroffen dooi
de stijging van de prijzen der eerste levensbehoeften, men
denke slechts aan het artikel »melk", terwijl bij een kinder
loos gezin de vrouw veel gemakkelijker in staat is ook harer
zijds iets te verdienen, dan de gehuwde vrouw, die op hare
kleine kinderen moet passen of daarvoor zich van betaalde
hulp moet voorzien.
Als grens voor den toeslag kan een salaris van 1200.
(onder salaris den pensioensgrondslag te verstaan), worden
aangenomen. Gezinnen met een inkomen van 1200of
meer (d.i. ten minste ongeveer ƒ23.per week) moeten
geacht worden niet alleen in normale tijden naar behooren
te kunnen rondkomen, maar zich bovendien, bij gepaste
spaarzaamheid, tegen abnormale omstandigheden voldoende
te kunnen wapenen.
De tijd, gedurende welken de toeslag wordt gegeven, moet
o i. worden beperkt tot de wintermaanden en derhalve over
de maanden December t/m. Maart worden uitgekeerd. Met
het oog op het tijdelijk karakter van den duurtetoeslag is het
verder niet aan te bevelen de uitkeering per week tegelijk
met het weekloon te doen plaats hebben. Aan eene uitkeering
in eens zijn echter eveneens groote bezwaren verbonden In
dat geval loopt men het gevaar, dat de toeslag zal worden
beschouwd als een »extra'tje dat lang vóór het einde der
abnormale tijdsomstandigheden, of vóór den afloop van den
winter zal zijn uitgegeven voor doeleinden, waarvoor de toe
slag niet is bestemd. Met het oog op deze bezwaren wordt
daarom door ons voorgesteld tot uitkeering eens per maand
te besluiten.
Het bedrag der uitkeering aan de gezinnen met een pen
sioensgrondslag beneden 1200.'sjaars zou kunnen wor
den bepaald op 1.60 per maand en per kind beneden den
leeftijd van vijftien jaar, d. i. voor elk kind 6.40 in totaal
of ongeveer 0.40 per week, evenwel met dien verstande,
dat het bedrag van den pensioensgrondslag vermeerderd met
het totaal bedrag van den toeslag over de 4 maanden, de
som van 1200.niet mag overschrijden.
Evenals in 1911 zal de toeslag alleen dienen te worden
gegeven aan de beambten en werklieden, die in vasten dienst
der gemeente zijn, of daarmede naar het oordeel van ons
College zijn gelijk te stellen, terwijl de toeslag niet behoort
te worden gegeven aan hen, die volgens hun aanslag over
het jaar 1915 een inkomen van 1200 of meer hebben, of
die in dienst der gemeente slechts eenige bijbetrekking beklee-
den. Het aantal en den leeftijd der kinderen kunnen worden
beoordeeld naar den toestand op 1 December 1915 en de