GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
109
EWCUEKOMtEUr STUKKEN.
N°. 176. Leiden, 1 September 1915.
In de toelichting, behoorende bij ons voorstel tot herziening
van de jaarwedden der leeraren aan het Gymnasium en de Hoo-
gere Burgerschool voor Jongens alhier, (lngek. Stukken No. 53),
deelden wij U mede, dat het ons voornemen was, na de vast
stelling van de nieuwe salarisregelingen ten behoeve van ge
noemde leeraren, ook eene herziening van de salarisregeling
der leeraressen aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes ten
spoedigste aanhangig te maken.
Nu die vaststelling op 15 Juli j.l. definitief heeft plaats
gehad en de desbetreffende verordeningen dezer dagen ook
de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken
hebben verworven, bieden wij U derhalve thans eene nieuwe
salarisregeling voor de leeraressen aan de Hoogere Burger
school voor Meisjes ter vaststelling aan.
Zooals U uit de navolgende uiteenzetting zal blijken, is aan
de indiening van het voorstel eene langdurige voorbereiding
vooraf gegaan en is over de nieuwe salarisregeling een uit
voerige correspondentie met de Commissie van Toezicht op
het Middelbaar Onderwijs gevoerd.
Tegelijk met haar voorstel tot verhooging van de salarissen
der leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, diende
de Commissie van Toezicht ook een voorstel tot herziening
van de jaarwedden der leeraressen aan de Hoogere Burger
school voor Meisjes bij ons College in. Moesten de traktemen
ten van de leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jon
gens te laag worden genoemd voor den tegenwoordigen tijd,
niet minder was dit h. i. het geval met de salarisregeling der
leeraressen aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, welke
regeling nog in hoofdzaak dateerde van het jaar 1880.
Tegen het door de Commissie aangegeven stelsel bleken
echter onoverkomelijke bezwaren te bestaan, weshalve wij
haar met die bezwaren in kennis stelden en tot haar het
verzoek richtten ons een nader voorstel, gebaseerd op het be
staande stelsel, dat ons met het oog op het gering aantal
lesuren, dat door de meeste leeraressen gegeven wordt, nog
het beste voorkwam, te doen toekomen.
Op 22 Januari 1915 mochten wij een nieuw voorstel van
de Commissie ontvangen. Zeer tot ons leedwezen konden wij
echter, na nauwgezette overweging en na berekening van de
met het voorstel gepaard gaande meerdere jaarlijksche uit
gaven, geen vrijheid vinden dit voorstel onveranderd bij Uwe
Vergadering aanhangig te maken.
Naar den toestand op 1 October 1915, de datum, waarop
de onlangs vastgestelde regelingen voor de leeraren aan Gym
nasium en Hoogere Burgerschool voor Jongens in werking
treden en waarop ook de nieuwe regeling voor de leeraressen
aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes naar onze meening
moet ingaan, zouden de meerdere kosten voor de gemeente
niet minder dan f 5800.per jaar bedragen.
Eene dergelijke stijging der uitgaven achtten wij niet vol
doende gemotiveerd, vooral ook, wanneer men in aanmerking
nam, dat de nieuwe salarisregeling voor de Hoogere Burger
school voor Jongens met grooter leeraarspersoneel slechts eene
hoogere jaarlijksche uitgave van ruim f 3600 medebracht,
gerekend naar den toestand op 1 Januari 1915.
Met het oog op een en ander werd door ons eene salaris
regeling ontworpen, waarvan de gevolgen minder bezwarend
zouden zijn voor de gemeente en volgens welke regeling de
leeraressen een voldoende verhooging van wedde deelachtig
zouden worden.
Bij schrijven van 14 Juli j.l. brachten wij ons voorstel ter
kennis van de Commissie van Toezicht, met verzoek om, in
dien zij in onze regeling eene leemte mocht ontdekken, ons
daarvan wel mededeeling te willen doen.
in antwoord hierop ontvingen wij een schrijven van 28 Juli
d.a.v., waarin de Commissie ons berichtte, dat zij van oordeel
was zich, behoudens enkele opmerkingen, bij ons voorstel t,e
moeten nederleggen, hoewel zij de door haar ingediende rege
ling meer in het belang der school bleef achten, dan de
dezerzijds ontworpene.
Na deze uiteenzetting van den loop der zaak, willen wy
thans eenige beschouwingen wijden aan de voorstellen van
de Commissie van Toezicht en van ons College tot herziening
der bestaande salarisregeling.
Volgens de verordening van 11 November 1880, laatstelijk
gewijzigd bij verordening van 4 Februari 1915, bedraagt de
jaarwedde van de Directrice 2500.benevens eene ver
goeding wegens het gemis van vrije woning, welke vergoeding
bepaald is op ƒ350.— 'sjaars, dus te zamen ƒ2850.
De leeraressen in de nieuwe talen en de leerares in de
wiskunde ontvangen een aanvangswedde van 1400.—, die
in de geschiedenis en aardrijkskunde van 1600.—. Twee
maal om de twee jaren wordt eene verhooging toegekend
van 100.—, zoodat de maximum jaarwedde ƒ1600.respec
tievelijk 1800.— bedraagt.
Voor dit traktement, hetgeen men het stam-traktement
zou kunnen noemen, zijn de Directrice en de bedoelde lee
raressen verplicht ten hoogste 24 lesuren 's weeks te geven.
Worden haar meerdere lesuren opgedragen, dan genieten zij
voor elk uur boven het maximum eene toelage van 100.—
'sjaars.
Voor de overige leeraressen geldt met het oog op het ge
ringere aantal lesuren, dat door haar per week gegeven wordt,
uit den aard der zaak eene andere salarisregeling. Wij kun
nen die hier echter buiten beschouwing laten; zij is in de
hierachter afgedrukte verordening te lezen.
De Commissie van Toezicht geeft nu in haar schrijven
van 22 Januari 1915 in overweging de bestaande regeling
aldus te wijzigen, dat de Directrice een jaarwedde ontvangt
van f 2800.met drie verhoogingen van f 200.om de
2 jaar. tot een maximum van f 3400. zonder vergoeding
wegens het gemis van vrije woning, terwijl zij aan de
leeraressen in de nieuwe talen, aan de leerares in de wis
kunde en aan de leerares in de geschiedenis en aardrijks
kunde een jaarwedde resp. groot f 1600.—, 1600.— en
f 1800.heeft toegedacht, met vier verhoogingen van f 200.
om de 2 jaar, derhalve tot een maximum van respectievelijk
f 2400.—, 2400.— en f 2600.—.
Voor deze stam-traktementen van f 1600.f 2400.
f 1800.f 2600.de voorstellen der Commissie met
betrekking tot de salarissen der overige leeraressen kun
nen hier buiten bespreking blijven, zouden de leeraressen
ten hoogste 20 uren 's weeks les moeten geven. Voor elk
uur daarboven zou een toelage van f 100.'sjaars worden
genoten.
Met dit voorstel kunnen wij ons, zooals wij reeds opmerk
ten, niet vereenigeu.
Hoe gaarne wij toch met de Commissie van Toezicht zou
den zijn medegegaan en hoezeer wij met haar overtuigd zijn,
dat verbetering der salarissen billijk en in het belang der
school noodig is, eene hoogere uitgave (naar den toestand op
1 October 1915) van f 5800.per jaar voor verbetering
van de jaarwedden der verschillende leeraressen aan de Hoo
gere Burgerschool voor Meisjes is naar onze meening niet
voldoende gemotiveerd. En nu moge de Commissie tegen
onze opmerking, dat de nieuwe regeling voor de Hoogere
Burgerschool voor Jongens met grooter leeraarspersoneel
slechts eene hoogere jaarlijksche uitgave van ruim 3600.
medebrengt (gerekend naar den toestand op 1 Januari 1915),
al in 't midden brengen, dat dit geen verbazing behoeft te
wekken, aangezien de regeling ten opzichte van de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes 35 jaar oud is, terwijl de vorige
regeling voor de leeraren aan de andere Hoogere Burger
school van 1902 dateert, deze bewering kan o.i. alleen dan
opgaan, indien wordt aangetoond, dat de bestaande regeling
zóó slecht is, dat een zoo aanzienlijke verhooging, als dooi
de Commissie voorgesteld, noodig is.
Hierin echter is de Commissie van Toezicht, naar wij
gelooven, niet geslaagd.
Met haar zijn wij het volkomen eens, dat een grens voor
de jaarwedden moeilijk te trekken is, doch ten slotte zal
men een maatstaf moeten kiezen.
Eene vergelijking met andere onderwijsinrichtingen in deze
gemeente is in casu bezwaarlijk te maken. Men is dus wel
genoodzaakt in hoofdzaak te rade te gaan met de regelingen,
die in eenige andere gemeenten, in deze met Leiden vrijwel
op één lijn te stellen, voor gelijksoortige inrichtingen zijn
vastgesteld.
En wat leert ons nu de ter visie liggende staat, aangevende
de salarisregelingen der leeraressen aan Hoogere Burgerscholen
voor Meisjes in verschillende andere gemeenten? Voornamelijk
dit, dat de salarisregelingen in andere gemeenten over het
algemeen gunstiger zijn, dan de geldende Leidsche regeling,
doch tevens, dat in gemeenten, met Leiden ongeveer op één
lijn te stellen, nergens de traktementen worden gegeven, die
de Commissie van Toezicht hier wil zien toegekend, zelfs
niet in gemeenten, alwaar de verordening nog slechts kort
geleden is herzien.
Stam-traktementen voor de leeraressen van f 1600—ƒ2400
treft men noch in Arnhem, noch in Dordrecht, noch in Gro
ningen, noch in Haarlem, noch zelfs in Utrecht aan. Alleen
in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zijn de traktementen
hooger.
In Arnhem ontvangt de Directrice volgens de regeling van
1912: f 2400f 3000 (verhoogingen van 300 om de 5 jaar)
en hebben de leeraressen, die hier voor vergelijking eenigszins
in aanmerking kunnen komen, een traktement van 1200
f 1800 (verhoogingen van 100 om de 3 jaar).
Dordrecht heeft eene regeling van 1902, gewijzigd in 1910
en 1913. Voor de Directrice is de bezoldiging aldaar vastge
steld op f 24002800 (verhoogingen van 200 om de 4