93 te zijn door de buitengewone voordeelen, die de noodregeling biedt, het doel van het Gemeentelijk Werkloozenfonds, nl.de bevordering van de werkloosheidsverzekering, wordt door de nieuwe maatregelen der Regeering zeer zeker gediend. Boven dien het Fondsbestuur wijst er terecht op spreekt ook de billijkheid bij vereenigingen, die reeds vóór 1 Augustus 1914 bezig waren een werkloozenkas op te richten, doch daar mede op dien datum nog niet gereed waren, een woord mede. Wat de financieele gevolgen van deze uitbreiding dei' nood- regeling betreft, deze zijn natuurlijk niet van te voren onder cijfers te brengen. Dit hangt geheel af' van het aantal der kassen, die zullen worden toegelaten, van hun ledental en van den omvang, dien de werkloosheid onder hare leden nemen zal. Uit de mededeelirigen, die hieromtrent in het rapport van het Fondsbestuur worden gedaan, zouden echter ook wij willen concludeeren, dat aanvaarding van de uit breiding der noodregeling de uitgaven van het Werklozen fonds naar verhouding niet buitengewoon zal doen vermeer deren. Bij het Fondsbestuur toch zijn slechts een zevental dezer kassen bekend met klein ledental en gering werkloos heidsrisico, terwijl voor eventueele uitkeeringen aan deze kassen natuurlijk ook op het gewone Rijkssubsidie zal kunnen worden gerekend. Uit de bij de ministerieele missive gevoegde circulaire zal U bovendien blijken, dat de toelating der hier bedoelde nieuwe kassen met zooveel waarborgen is omgeven, dat geen misbruik is te vreezen. Onder verwijzing voorts naar de ministerieele bescheiden en het rapport van het Fondsbestuur, stellen wij U mitsdien voor de in de circulaire van den Minister van Financiën van 7 Juni '1915 W. V. No. 2804 neergelegde uitbreiding van de noodregeling betreffende de werkloosheidsverzekering even eens te aanvaarden. De nadere uitwerking van de regeling zou dan weder aan het Fondsbestuur kunnen worden overgelaten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's-Gravenhage, 14 Juli 1915. In vervolg op de circulaires van den Minister van Land bouw, Nijverheid eri Handel, in margine dezes genoemd, heb ik de eer. Uw College mede te deelen, dat door mij de mogelijkheid is geopend, dat, doch slechts in bepaalde ge vallenook werkloozenkassen, die na l Augustus 1914 in werking werden gesteld, onder de noodregeling inzake werk loosheidsverzekering kunnen vallen. In eene circulaire aan de besturen der gemeentelijke werk- loozenfondsen waarvan ik mij veroorloof U eenvoudig- heidshalve hierbij een afschrift te doen toekomen is door mij voorat aan deze colleges uiteengezet, in welke gevallen deze uitzondering op den regel welken de in margine genoemde circulaires inhouden zou kunnen worden toe gelaten, wat daaarbij in acht te nemen is, welke maatstaf bij de toelating zal zijn aan te leggen, en op welke wijze de toelating zal plaats vinden. Daarna is die circulare nader toegelicht in eene bijeenkomst, waartoe de genoemde besturen door den Directeur van het Centraal Bureau Werkloosheids verzekering waren uitgenoodigd. Dientengevolge mogen thans voornoemde besturen worden geacht, geheel op de hoogte te zijn van de bedoeling en de strekking der uitbreiding. Waar de circulaires van 22 Augustus 1914 La. C. Afd. Arbeid en 26 Augustus 1914 No. 2324 Afd. Arbeid alleen betrek king hadden op de op 1 Augustus 1914 bestaande verzeke ring tegen werkloosheid en Uw gemeentebestuur zich heeft bereid verklaard het in die circulaires vervatte voorstel te aanvaarden, kan de uitbreiding thans niet zonder Uwe mede werking plaats vinden. In aansluiting aan de slotzinsnede der aangehaalde circu laire van 22 Augustus 1914 noodig ik U daarom thans uit, ook de uitbreiding van dat voorstel, welke U uit de bijlage van dit schrijven zal blijken, te aanvaarden. Het Bestuur van het Gemeentelijk Werkloozenfonds te Uwent is in staat, U aangaande die uitbreiding, desnoodig, nader voor te lichten. Ik moge het voorts aan Uw College overlaten te beoor- deelen, in hoeverre de aanvaarding dezer uitbreiding zal noodig maken eene wijziging of aanvulling der regelen of verordening, die ter zake van de materie der noodregeling waren opgesteld, doch zou gaarne spoedig van U vernemen, of de in de bijlage dezes omschreven uitbreiding door Uw College wordt aanvaard. De Minister van Financiën, Voor den Minister. De Secretaris-Generaal, de Jonge. Aan lleeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. 's-Gravenhage, den 7 Juni 1915. In vervolg op de circulaires van den Minister van Land bouw, Nijverheid en Handel dd. 22 Augustus 1914 No. 2324 Afdeeling Arbeid, heb ik de eer U het volgende mede te deelen. Deze circulaires (vergl. ook die van 28 September 1914 No. 106, Centraal bureau Werkloosheidsverzekering) lieten tot noodregeling in zake Werkloozenverzekering uitsluitend toe de werkloozenkassen, die als zoodanig reeds vóór 1 Augus tus 1914 in werking waren, of die daarna moesten worden gevormd in gevallen, waarin leden eener vereeniging wél voor genoemden datum tegen werkloosheid waren verzekerd, doch geene afzonderlijke werkloozenkas aanwezig was. Sedert genoemden datum zijn eenige werkloozenkassen tot welker oprichting vóór 1 Augustus 1914 reeds besloten was, in werking getreden, en zijn bovendien geheel nieuwe werk loozenkassen in het leven geroepen. De werkloozenkassen van deze beide categorieën vallen niet binnen het ber eik der noodregeling, en het komt mij ook thans nog juist voor aan deze regeling niet zoodanige algemeene uitbreiding te geven, dat zij alle binnen haar terrein zouden geraken. Het kan echter niet worden ontkend, dat nu de nood regeling lang duurt daardoor in sommige gevallen moei lijkheden en onbillijkheden kunnen ontstaan. Dit geldt o.a. ten aanzien van kassen, waarvan de oprich ting reeds vóór 1 Augustus 1914 was voorgenomen, en de inwerkingstelling wel was voorbereid, doch op dezen datum nog niet geschied. Voorts ten aanzien van na 1 Augustus 1914 opgerichte afdeelirigen van centrale werkloozenkassen, welke laatste zelf reeds tot de noodregeling zijn toegelaten terwijl ook in andere gevallen de wenschelijkheid sterk kan spreken, om aan de noodregeling eenige uitbreiding te geven. Op grond van een en ander zullen voortaan, in bepaalde gevallen ook na 1 Augustus 1914 in werking getreden werk loozenkassen tot de noodregeling kunnen worden toegelaten. Echter zal hierbij elk geval op zich zelf dienen te worden beoordeeld. Als algemeene regel afgezien van de bijzondere in elk bepaald geval te stellen eischen zal daarbij gelden, dat de toelating niet geschiedt, dan nadat ten minste zes maanden na het in werking treden der kas zijn verloopen, terwijl voorts de eisch moet gelden, dat de leden om aanspraak op uit- keering te hebben ten minste gedurende zes maanden contributie aan de werkloozenkas hebben betaald in den zin, als is uitgedrukt in de circulaire van 28 September 1914. Echter zal een kortere termijn door mij kunnen worden gesteld a. ten aanzien van nieuwe afdeelingen van nationale vak bonden, welker centrale werkloozenkassen als vóór 1 Augus tus 1914 bestaande reeds eerder tot de noodregeling zijn toegelaten b. ten aanzien van nieuwe centrale werkloozenkassen van nationale vakbonden, wanneer in zulke vakbonden de werk loozen verzekering plaatselijk reeds een belangrijken omvang had, doch thans tot centralisatie wordt overgegaan. Slechts zulke, na 1 Augustus 1914 opgerichte kassen kun nen natuurlijk worden toegelaten, welke inderdaad verzekering tegen werkloosheid bedoelen, en die bovendien zoodanig geor ganiseerd en geregeld zijn, dat zij mogen worden geacht, als werkloozenkas voldoende levensvatbaarheid te bezitten. Ten aanzien hiervan zal elke kas, die zich aameldt, op zich zelve moeten worden beoordeeld. Voorzoover het betreft nationale vakbonden met centrale werkloozenkas zal de beoordeeling der toelating van mijnent wege geschieden, evenals de vaststelling van het saldo, terwijl ten aanzien van zuiver plaatselijke werkloozenkassen die beoordeeling benevens de vaststelling van het saldo, het best zullen kunnen plaats vinden in gemeen overleg tusschen het Bestuur van het betrokken Gemeentelijk Werkloozenfonds en den Directeur van het Centraal Bureau Werkloosheidsver zekering. De eischen vermeld in bovengenoemde circulaire van 22 Augustus 1914, waarvan de toelating van werkloozenkassen tot de noodregeling afhankelijk is gesteld, gelden ook voor de thans nieuw toe te laten kassen. Bij nieuw toe te laten centrale werkloozenkassen zullen ook thans niet de plaatselijke afdeelingskas, doch de centrale werkloozenkas zelve tot het gemeentelijk werkloozenfonds worden toegelaten. De aanvullende bepalingen van de in den aanhef dezes genoemde circulaires en die van 15 December 1914 No. 1140, Afdeeling W. V. zullen onverminderd van kracht blijven, ter wijl in de plaats van het „saldo op 1 Augustus 1914" overal waar dit voorkomt, te lezen zal zijn het „saldo, dat door mij of door het gemeentelijk Werkloozenfonds geacht zal worden aanwezig te zijn zes en twintig weken na den dag van de inwerkingtreding der kas." In zoodanige bovenbedoelde ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 7