90
te verleenen uit hare betrekking van onderwijzeres aan de
openbare Meisjesschool 2e klasse en zulks met ingang van
1 October 1915.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan de Heeren Leden van den Gemeenteraad
te Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, ondergetee-
kende, Aaltje Adriana van der Heide, dat zij wegens ver
trek naar Nederlandsch Oost-lndië, gaarne tegen 1 October
a. s. haar eervol ontslag zou krijgen uit haar betrekking van
onderwijzeres a/d Openbare Meisjesschool 2e klasse alhier.
Hetwelk doende,
A. A. van der Heide.
Leiden, 14 Juli 1915.
N°. 153. Leiden, 26 Juli 1915.
Krachtens art. 1 der verordening, regelende de invordering
van liggeld van 27 Juli 1905 (zie Gem.Blad No. 28 van 1912),
wordt deze belasting, tegen afgifte eener quitantie, ingevor
derd door of vanwege den Algemeenen Havenmeester. Het
bedrag van dit liggeld wordt, overeenkomstig art. 2 der Hef
fingsverordening van 10 October 1912 (Gem.Blad No. 28),
geheven van vaartuigen, welke gebruikt worden voor den
verkoop van waren en verder van alle bewoonde of geheel of
gedeeltelijk tot woning ingerichte vaartuigen, die een zekeren
tijd binnen de gemeente in de openbare wateren verblijven.
Nu heeft zich het volgende geval voorgedaan. Een schipper,
tevens eigenaar van het vaartuig »Quo Vades", heeft in het
tijdvak van 21 Augustus7 September 1914 met dat schip
doorloopend gelegen in het openbaar gemeentewater »Het
Galgewater". Aangezien zijn verblijf met dat vaartuig in «Het
Galgewater" meer dan 14 dagen had geduurd, was verschul
digd een liggeld, berekend, volgens het tarief, bedoeld in de
lste alinea van art. 2 der Heffingsverordening. De schipper
maakte tegen de betaling van het liggeld bezwaar, zoodat,
vóór tot de inning vari het liggeld kon worden overgegaan,
diende te worden vastgesteld, dat het vaartuig geheel of ge
deeltelijk tot woning was ingericht. Het daartoe noodige
onderzoek werd evenwel door den schipper aan den Algemee
nen Havenmeester niet vergund. Deze stond nu tegen de
weigering van den schipper, om het liggeld te betalen, geheel
machteloos.
Naar aanleiding van deze overtredingen werd door den
Algemeenen Havenmeester procesverbaal opgemaakt, maar bij
vonnis van de Arrondissements Rechtbank te 's Gravenhage
van 30 November 1914 waarvan een afschrift in de Lees
kamer is nedergelegd werd de beklaagde van het hem ten
laste gelegde vrijgesproken. Bij deze vrijspraak overwoog de
Rechtbank, »dat niet bewezen is, dat bedoelde Havenmeester,
overeenkomstig art. 276 der Gemeentewet, bij eene belasting
verordening toezicht is opgedragen op in de openbare wateren
in de gemeente liggende schepen", en dat »niet bewezen is,
dat het vaartuig geheel of gedeeltelijk tot woning was ingericht
en evenmin, dat het door den beklaagde werd bewoond".
Ten einde nu in het vervolg een en ander te voorkomen,
en de gemeente voor financieel nadeel door onwilligheid van
de zijde der schippers te vrijwaren, komt het ons wensche-
lijk voor, dat de Verordening, regelende de invordering van
Liggeld, worde aangevuld in dien zin, dat daaruit duidelijk
blijke, dat de Algemeene Havenmeester en andere tot zijn tak
van dienst behoorende ambtenaren zijn belast met het toezicht
op de in de openbare wateren in de gemeente liggende sche
pen en met het opsporen van overtredingen van de gemeente
lijke verordening, regelende de invordering van liggeld, en
dat zij mitsdien het recht verkrijgen, om te onderzoeken of
een vaartuig is bewoond of geheel of gedeeltelijk tot woning
is ingericht.
Op grond van het vorenstaande geven wij U alsnu in
overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende
verordening
VERORDENING, houdende wijziging der verordening, rege
lende de invordering van de belasting onder den
naam van „liggeld" in de gemeente Leiden.
Eenig Artikel.
Na artikel 3 van bovengenoemde verordening wordt inge
voegd een nieuw artikel 3bis, luidende:
»De Algemeene Havenmeester, de Adjunct-Havenmeester
en de Havenrechercheurs zijn belast met het toezicht op de
in de openbare wateren in de gemeente liggende vaartuigen,
alsmede met het opsporen van de overtredingen dezer ver
ordening."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 154. Leiden, 27 Juli 1915.
In nevensgaand adres verzoekt de afdeeling Leiden van
den Nederlandschen Roomsch Katholieken Volksbond, om de
ten behoeve van de teekenschool dier afdeeling van gemeente
wege toegekende jaarlijksche toelage van 750 te verhoogen
met 250.
Blijkens de bij het verzoek behoorende toelichting kunnen
tengevolge van den steeds stijgenden toeloop van nieuwe leer
lingen de uitgaven niet meer door de inkomsten worden
gedekt en heeft de afdeeling zich zelfs, teneinde de exploi
tatierekening over het loopende jaar sluitende te maken,
genoodzaakt gezien een leening van 300 aan te gaan.
Tengevolge van het grooter aantal leerlingen in den laatsten
tijd moesten de klassen worden gesplitst en stegen dus niet
alleen de uitgaven voor vuur, water, licht, schoolbehoeften
enz., doch moesten ook de traktementen der onderwijzers,
welke traktementen toch al met het oog op de beperkte geld
middelen bijzonder laag waren, uit den aard der zaak worden
verhoogd.
Verder bleek ook de aanstelling van een bediende noodig,
om toezicht uit te oefenen bij het aan- en uitgaan der lessen
en tevens behulpzaam te zijn bij het onderwijs zelf.
De afdeeling is blijkens haar schrijven niet in staat hare
bijdrage, die thans f 600 bedraagt, te verhoogen, met het
oog op den weinig rooskleurigen toestand harer financiën.
Teneinde nu niet genoodzaakt te zijn verschillende leer
lingen te weigeren, heeft de afdeeling niet alleen tot de
gemeente, doch ook tot het Rijk en de Provincie het ver
zoek gericht de jaarlijksche subsidie te verhoogen. Bij inwilli
ging van hare verzoeken zou dan de Rijkssubsidie ten bedrage
van 800 worden verhoogd met 300, die der Provincie
ten bedrage van 375 met 125 en de gemeentelijke sub
sidie, gelijk gezegd, van 750 op 1000 's jaars worden
gebracht.
Het komt ons voor, dat er voor de gemeente wel aanlei
ding bestaat, om met het oog op het nut der teekenschool,
de gevraagde subsidieverhooging toe te staan, mits ook het
Rijk en de Provincie de hoogere subsidie geven.
Een besluit hieromtrent is echter nog niet gevallen, doch
er is geen bezwaar tegen reeds thans tot verhooging der
gemeentelijke subsidie te besluiten, mits slechts aan de toe
kenning de gebruikelijke voorwaarde worde verbonden, dat
ook de beide andere subsidiegevers eene gunstige beslissing
op de tot hen gerichte verzoeken nemen. De afdeeling weet
dan. dat de hoogere subsidie niet door de gemeente wordt
uitgekeerd, indien zij van het Rijk en de Provincie de ge
vraagde bedragen niet deelachtig wordt.
Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging te
besluiten de jaarlijksche toelage, welke de afdeeling Leiden
van den Nederlandschen Roomsch Katholieken Volksbond ten
behoeve van hare teekenschool van de gemeente ontvangt,
met ingang van 1 Januari 1916 met 250 te verhoogen en
mitsdien nader te bepalen op 1000, mits de Rijks- en Pro
vinciale subsidies met ingang van denzeltden datum te zamen
met ten minste 450 worden verhoogd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden..
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geven met verschuldigde eerbied te kennen Petrus Heems-
en Joseph, Martinu, Hubertus Horikx, respect, voorzitter en
secretaris van de Afdeeling Leiden van den Nederl. R. K.
Volksbond, goedgekeurd bij Koninkl. Besluit van 17 Februari
1897, laatstelijk gewijzigd 2 Februari 1915,
ten deze domicilie kiezende ten huize van laatstgenoemde,
Kooilaan 25,
dat zij bij dezen de vrijheid nemen zich tot U, Mijne Heeren,
te wenden met beleefd verzoek de aan hen toegekende sub
sidie van f 750.ten behoeve van de Teekenschool harer
Afdeeling, te willen verhoogen tot een duizend gulden (ƒ1000.
per jaar,
dat zij in de hierbij gevoegde memorie van toelichting de
redenen hebben uiteengezet, waarop zij deze aanvraag tot
verhooging gronden
In den hoop eene gunstige beslissing dienaangaande van
U, mijne Heeren, te mogen ontvangen, teekenen met alle
hoogachting en eerbied
Het Bestuur voornoemd,
P. Heemskerk, Voorzitter.
J. M. H. Horikx, le Secretaris.