36
Mo. 48. Leiden, 9 Maart 1915.
Wij hebben de eer U de volgende voordrachten aan te
bieden voor de benoeming van een onderwijzer:
1°. aan de openbare school der 3e klasse, No. 2, ter ver
vanging van den heer W. A. van Bezooijen, aan wien met
ingang van 15 Februari 1915 eervol ontslag werd verleend;
2°. aan de openbare school der 3e klasse, No. 6, ter ver
vulling van de vacature, welke is ontstaan tengevolge van
de benoeming van den heer H. F. du Pon tot onderwijzer
met verplichte hoofdakte aan de openbare school der 4e
kiaSse No 'l
3°. aan de openbare school der 4e klasse, No. 2, ter ver
vanging van den heer H. Teunissen, die in de Raadszitting
van den 17en December 1914 werd benoemd tot onderwijzer
met verplichte hoofdakte aan de openbare school der 3e
klasse, No. 8.
School 3e klasse No. 2.
1°. H. TJEPKEMA, onderwijzer te Lieve Vrouwen Parochie;
2°. D. DE JONG, onderwijzer te Wieringerwaard;
3°. A. MOENE, tijdelijk onderwijzer aan de O. L. èchool
3e klasse, No. 5, te Leiden.
School 3e klasse No. 6.
1°. D. W. RROEKMEIJER, onderwijzer te Haarlem;
2°. A. RADEMAKER, onderwijzer te Putten o/d Veluwe;
3°. L. J. TE BOEKHORST, onderwijzer te Lonneker.
School 4e klasse No. 2.
1°. J. C. B. HÜNER, tijdelijk onderwijzer aan de O. L. school
3e klasse, No. 5, te Leiden
2°. G. HORSTMAN, onderwijzer te Katwijk aan Zee;
3°. P. J. VAN LEEUWEN, tijdelijk onderwijzer aan de
O. L. school 3e klasse, No. 4, te Leiden.
Onder mededeeling, dat het advies van den Arrondisse-
ments-Schoolopziener en de berichten van de Hoofden der
betrokken scholen in de Leeskamer ter inzage liggen, geven
wij U in overweging thans tot de benoemingen over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 49. Leiden, 12 Maart 1915.
Naar aanleiding van de bij Uwe Vergadering ingediende
concept-verordening tot wering en beteugeling der mazelen
(Ingek. Stukken no. 41), geven wij U op verzoek van de Com
missie voor de Strafverordeningen in overweging aan de ver
ordening, regelende het geneeskundig toezicht op de openbare
en bijzondere scholen en den werkkring van den schoolarts
een nieuw artikel toe te voegen door vaststelling van de
navolgende verordening.
VERORDENING, houdende wijziging der verordening van
15 Februari 1906 (Gem. Blad no. 5), regelende het
geneeskundig toezicht op de openbare en bijzondere
scholen en den werkkring van den schoolarts, gewij
zigd bij verordening van 13 Maart 1913 (Gein. Blad
no. 7).
Artikel 1.
Na artikel 3 van bovengenoemde verordening wordt een
nieuw artikel ingevoegd, luidende
Art. 3bis.
»De schoolartsen zijn gehouden de hun bij de verordening
tot wering en beteugeling der mazelen opgelegde verplich
tingen na te komen".
Art. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 Mei 1915.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 50. Leiden, 12 Maart 1915.
Tot nog toe is de laatstelijk bij raadsbesluit van 18 December
1913 (lngek. Stukken n° 326) vastgestelde loonregeling voor
de werklieden bij Gemeentewerken voor zooveel noodig ook
gevolgd bij de bezoldiging van de werkliedenverbonden aan
den op 1 Januari 1914 in werking getreden Gemeentelijken
Reinigingsdienst. Een formeel besluit is hiertoe evenwel nog niet
genomen.
De werkzaamheden bij den Reinigingsdienst vertoonen echter
eene zóó groote overeenstemming met die bij Gemeente
werken, dat er o. i. alles voor te zeggen is, om beide cate-
goriën van werklieden op overeenkomstige wijze te blijven
salarieeren en zulks te meer, nu op 1 Januari 1914 ver
schillende werklieden van Gemeentewerken naar den Reinigings
dienst zijn overgegaan en aan hen de eenmaal toegekende
voordeelen in de bezoldiging uit den aard der zaak niet
kunnen worden ontnomen. In het bijzonder geldt dit ten
aanzien van de uitkeering der periodieke verhoogingen en de
tegemoetkoming in de verschuldigde pensioensbijdragen.
Geheel overeenkomstig het gevoelen der Commissie van
Fabricage geven wij U derhalve in overweging, te besluiten,
dat de laatstelijk bij raadsbesluit van 18 December 1913 voor
de werklieden bij Gemeentewerken vastgestelde loonregeling,
met inbegrip van de periodieke verhoogingen en de tegemoet
koming in de pensioensbijdragen, ook zal gelden voor de
werklieden, verbonden aan den Gemeentelijken Reinigings
dienst, en wel te rekenen vanaf het tijdstip, waarop die
dienst in werking is getreden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 51. Leiden, 12 Maart 1915.
Van de bij raadsbesluit van 18 Juni 1914 (Ingek. Stukken
n°. 131') aangekochte perceelen weiland, gelegen aan de Zijl
tusschen de Stinksloot en de spoorlijn naar Hoofddorp en
kad. bekend onder Sectie A nis 81 en 3458, gemeente Lei
derdorp, zal een deel van het perceel no. 81, ter grootte van
1,5270 H. A., ingevolge raadsbesluit van 4 Februari j.l. wor
den ingericht tot baggerterrein en opslagplaats van vuilnis
en daarna onder de bekende voorwaarden in gebruik
worden gegeven aan den pachter van het baggerterrein P.
van Ulden.
Van bet tweede perceel, no. 3458, heeft de gemeente bij
aankoop de huur, welke met Kerstmis van dit jaar eindigt,
moeten overnemen, doch het resteerende gedeelte van perceel
no. 81, groot 0.90 H. A., is nog onverhuurd.
Een tweetal gegadigden heeft zich nu aangemeld om dit
gedeelte weiland van de gemeente te huren, van wie de
huurder van het aangrenzende perceel no. 3458 100 en
genoemde P. van Ulden 125 per H. A. en per jaar als
huurprijs wil betalen. Laatstgenoemd bod komt ons met de
Commissie van Fabricage alleszins aannemelijk voor, mits
slechts de voorwaarde gesteld worde, dat het land niet mag
worden benut voor doeleinden, in verband staande met het
bagger- of reinigingsbedrijf. In dat geval toch zou de jaar-
lijksche huur ingevolge overeenkomst met den heer van Ulden
250 per H.A. bedragen. De verhuring zou kunnen plaats
hebben uiterlijk tot ultimo December 1918, d. i. het tijdstip,
waarop het pachtcoritract met den heer van Ulden eindigt,
terwijl daaraan verder de bij de gemeente gebruikelijke voor
waarden zouden kunnen worden verbonden.
In de tweede plaats moet nog eene bestemming gegeven
worden aan het opslagterrein (erf met woonhuis) in de Waard,
waarover de heer van Ulden thans overeenkomstig art. 28
van het pachtcoritract de vrije beschikking heeft, doch waar
van het gratis gebruik zal ophouden bij het in gebruik nemen
van het baggerterrein aan de Zijl.
Voor dit terrein, hetwelk eene oppervlakte heeft van
0.4740 H. A. en waaraan de pachter verschillende verbete
ringen heeft aangebracht, is deze bereid in den vervolge
een jaarlijkschen huurprijs van f 200.te betalen, eveneens
onder voorwaarde, dat het terrein niet gebezigd wordt voor
eenig doeleinde, in verband staande met het pachtcontract
en verder onder de bij de gemeente gebruikelijke voorwaarden.
Ook deze huurprijs komt zoowel aan de Commissie van
Fabricage, als aan ons College voldoende voor. De verhuring
zou kunnen ingaan op den dag, waarop de nieuwe stalen
in gebruik worden genomen en uiterlijk op ultimo December
1918 eindigen.
Onder mededeeling, dat omtrent de in het pachtcontract
aan te brengen wijzigingen U binnenkort een voorstel zal
worden aangeboden, stellen wij U alsnu op grond van het
bovenstaande voor het gedeelte van het perceel Sectie A,
N°. 81, gemeente Leiderdorp, groot 0.90 H. A., welk gedeelte
voorloopig niet tot baggerterrein zal worden ingericht, uiterlijk
tot ultimo December 1918 te verhuren aan P. van Ulden
voornoemd tegen betaling van een jaarlijkschen huurprijs
van 125.per H.A. en het aan de gemeente toebehoorende
opslagterrein in de Waard, groot 0.4740 H. A., eveneens
uiterlijk tot ultimo December 1918 aan denzelfden tegen een