36
DONDERDAG 25
FEBRUARI 1915.
eens ter sprake te moeten brengen. Wellicht geelt dit ook
andere leden aanleiding hun gevoelen hierover te zeggen.
De Voorzitter. Gij hebt een vermoeden geuit, waartoe
Burgemeester en Wethouders nooit eenige aanleiding hebben
gegeven. In de eerste vergadering dit jaar gehouden, heb
ik de aandacht der heeren op deze zaak gevestigd. Ik heb
er den nadruk op gelegd, dat op voorstel van den Raad de
ontwerp-verorderiing tot regeling van de rechtspositie nog
niet in behandeling is genomen.
Wanneer, gelijk gij meent, Burgemeester en Wethouders
van plan waren om de zaak in den doofpot te stoppen, dan
is het wel zeer onvoorzichtig van mij geweest om er dan
toch over te spreken. Burgemeester en Wethouders hebben
voorgesteld deze regeling ter hand te nemen. Op voorstel
van den heer Fokker is de zaak toen uitgesteld. Uit defe
rentie voor den Raad hebben Burgemeester en Wethouders
dit goedgevonden. En uit deferentie voor den Raad willen
wij deze aangelegenheid ook thans wel ter hand nemen. Wij
willen echter gaarne op een vast compas varen en zouden
het dus op prijs stellen, indien door U eene motie werd inge
diend, waarin wordt voorgesteld een bepaalden tijd voor het
afdeelingsonderzoek aan te wijzen, want de opinie van U en
enkele andere leden kon wel eens niet die des Raads zijn. En juist
een uitspraak van den Raad zouden wij thans gaarne hebben.
De heer van der Lip. M. d. V. Een enkel woord zou ik
nog willen toevoegen aan hetgeen door U is gezegd. De heer
van der Pot doet het voorkomen, alsof het opschorten van
het in behandeling nemen van de regeling der rechtspositie
der ambtenaren veroorzaakt is door de tijdsomstandigheden
iri zooverre dat, toen de Raad dit besluit nam, ons hoofd er
niet naar stond om dit onderwerp te behandelen. De reden
was evenwel, wanneer ik mij goed herinner, dat door de
bijzondere tijdsomstandigheden vele Raadsleden bijzonder werk
omhanden hadden, en derhalve geen tijd hadden deze regeling
te bestudeeren. Dit is dan ook de reden, waarom Burgemeester
en Wethouders tot heden niet zijn gekomen met het voorstel
deze regeling in behandeling te nemen, want de toestand is,
wat betreft de bijzondere werkzaamheden van vele leden van
den Raad, nog steeds niet veranderd.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik zeide zooeven, dat, naar
ik meende, destijds het hoofd er niet naar stond om deze
regeling in behandeling te nemen. En of dit nu werd ver
oorzaakt door het lezen van de oorlogsberichten of door dat
men door allerlei bezigheden meer dan gewoonlijk in beslag
was genomen, doet betrekkelijk weinig ter zake. Ik heb in-
tusschen niet de bedoeling gehad om Burgemeester en Wet
houders te verwijten, dat zij van plan waren deze regeling,
die door anderen in den doofpot was gestopt er nog langer
in te houden. Ik weet heel goed, dat U in de eerste vergadering
van dit jaar er met een enkel woord over hebt gesproken.
Ik bedoelde alleen te zeggen, dat Burgemeester en Wethouders
niet voor deze regeling zijn, omdat zij haar onnoodig oor-
deelen en men derhalve niet mag verwachten, dat van hun
kant aangedrongen zal worden op het in behandeling nemen
ervan. Ik heb met het ter sprake brengen van deze zaak niets
anders bedoeld dan het uitlokken van de meening van den
Raad hieromtrent.
De Voorzitter. Dan is het het beste, dat gij eene motie
indient. Dan kan er in de volgende vergadering bepaald
worden, wanneer de afdeelingen ter bespreking der regeling
te zamen zullen komen.
De heer Bosch. M. d. V. Nog een enkel woord, voordat
de heer van der Pot 'zijne motie indient. Burgemeester en
Wethouders hebben voldoenden kijk op de werkzaamheden
van den Raad, dat zij beoordeelen kunnen of er tijd is voor
het in behandeling nemen van deze regeling, ja of neen. Op
dit oogenblik hebben wij nog te veel te doen, om veel tijd
disponibel te kunnen stellen voor bestudeering van deze rege
ling. Ik zou het daarom betreuren, wanneer thans besloten
werd die zaak binnenkort in behandeling te nemen, omdat
ik deze regeling van groot gewicht acht. Nu zal men eene
onjuiste stemming krijgen, omdat uit het stemmen tegen de
motie zou kunnen worden afgeleid, dat men tegen de rege
ling zelf is. Ik ben vóór deze regeling en zou tegen de motie
moeten stemmen, juist omdat ik er geen tijd voor heb. Daarom
zou ik willen, dat deze motie niet werd ingediend, en het
aan de prudentie van Burgemeester en Wethouders werd
overgelaten de zaak ter sprake te brengen, wanneer de tijd
daarvoor gunstig is.
De Voorzitter. Ik zou het aangenaam vinden, wanneer
men een tijd bepaalde. Later zou men ons eens kunnen ver
wijten, dat wij er niet eerder mee zijn gekomen.
De heer van der Pot. M. d. V. Het is mijne bedoeling
niet geweest te zeggen, dat deze regeling op dit oogenblik
zoo urgent is, dat de zaak in de volgende vergadering moet
worden behandeld. Dit slechts wil ik zeggendat men de
zaken thans anders beziet dan in Augustus en September.
De zaken zijn over het algemeen weer normaal, het streven
is, alle dingen zooveel mogelijk weer een normaal verloop
te geven. Dit is eene zaak, waarbij de gemeentefinanciën
slechts in geringe mate betrokken zijn. Daarom zie ik geen
enkele reden waarom de behandeling van deze regeling zoo
lang moet worden uitgesteld. Ik wil niet zeggen, dat men
daarmede reeds in de volgende vergadering moet aanvangen,
maar laat "net gebeuren bijv. vóór 1 Juli, want de zomer
maanden zijn voor dergelijke belangrijke zaken niet geschikt.
Als ik in dezen geest mijne motie inkleed, kan m. i. de
heer Bosch daartegen geen bezwaar hebben. Dat hij het druk
heeft, neem ik gaarne aan, maar dat die drukte van dien
aard is, dat eene dergelijke zaak onmogelijk binnen de eerste
vier maanden zou kunnen worden behandeld, kan ik niet
aannemen, daar andere zaken toch ook zooveel mogelijk
voortgang vinden.
De Voorzitter. Wanneer de regeling in het begin van
Juli in den Raad in behandeling zal moeten worden geno
men is het noodig het afdeelingsonderzoek zoo spoedig moge
lijk te doen plaats hebben. Wil men de zaak goed behan
delen dan dient men er zoo spoedig mogelijk mee te beginnen.
Het hangt er geheel van af, of de leden thans den tijd hebben
voor deze zaak. Wat is nu uwe bedoeling, om de regeling
vóór 1 Juli te beginnen in de afdeelingen, of zoudt U dan
de geheele verordening liefst zien afgehandeld
De heer van der Pot. Ik zou wenschen, dat vóór 1 Juli de
heele zaak was afgehandeld. Waar wij de begrooting ontvan
gen 1 September en deze vóór 1 November geheel is afge
handeld, daar zie ik niet indat men ter voorbereiding van
deze regeling nu nog een termijn van 4 maanden noodig
heeft. Die termijn is, dunkt mij, wel wat lang.
De Voorzitter. Ik vind de regeling van de rechtspositie
heel wat moeilijker dan de begrooting. Bovendien hebben
Burgemeester en Wethouders nog eenige wijzigingen voor
te stellen, die nog niet voorkomen in de conceptverordening.
Deze regeling is niet gemakkelijk.
In de Kamers duurt de behandeling van dergelijke inge
wikkelde vraagstukken ook veel langer dan die der begroo
ting. Er zijn ontwerpen, die jaren blijven liggen. Wilt gij de
zaak vóór 1 Juli zien afgehandeld, dan kan zij thans geen
uitstel meer lijden. Wordt uwe motie aangenomen, dan wil
dit zeggen, dat in de volgende vergadering een dag wordt
vastgesteld voor het afdeelingsonderzoek. Anders is het niet
mogelijk, dat er vóór 1 Juli nog iets van komt, dit is mijne
overtuiging. Dien uwe motie indan kunnen wij zien, hoe
de Raad er over denkt. Wellicht hebben de Raadsleden het
thans nog te druk. Ook Burgemeester en Wethouders hebben
het echter veel drukker dan anders. Wij wenschen thans een uit
spraak van den Raad, opdat men ons later niet verwijte, dat
wij niet met een voorstel zijn gekomen om deze zaak in be
handeling te nemen.
De heer van der Pot. Ik geloof dat mijne motie bij de
meeste raadsleden weinig instemming zal vinden. Daarom
zie ik van het indienen ervan af.
De Voorzitter. Ik heb daartegen natuurlijk geen bezwaar.
Ik laat het over aan uwe prudentie om te eeniger tijd te
komen met een voorstel. Desnoods kunt gij, evenals Cato, in
iedere vergadering er weer op aandringen.
De heer van der Elst. M. d. V. Waar de heer van der
Pot geen motie wil indienen, zal ik het doen.
De Voorzitter. Mijne heeren. Bij mij is ingekomen de
volgende motie onderteekend door den heer van der Eist.
»Ondergeteekende stelt voor de regeling der rechtspositie
te behandelen in de afdeelingen in de eerste helft van
April a. s."
Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De motie van den heer van der Eist wordt in stemming
gebracht en met 24 tegen 6 stemmen verworpen.
Vóór stemmen de heeren: Sijtsma, Botermans, van der
Pot, Hoogenboom, Fokker en van der Eist.
Tegen stemmen de heerenBriët, Korevaar, Bosch, van
Hamel, Bots, Fischer, van der Lip, Pera, Carpentier Alting,
P. J. Mulder, Roem, van Gruting, Timp, Heeres, Korff, Ver
gouwen, Hartevelt, Driessen, van Tol, A. Mulder, Zwiers, de
Boer, Reimeringer en Corts.