DONDERDAG 25 FEBRUARI 1915. 35 ben ik te weten gekomen, wat voor kinderen er van School kindervoeding profiteeren. Een deel van hen profiteeren ook van het militaire eten. Ik had verwacht, dat de Vereeniging »Schoolkindervoeding" hiernaar een onderzoek had ingesteld en dat zij degenen aan wie reeds warm eten wordt verstrekt, niet tot schoolkindervoeding zou hebben toegelaten; waar het Steuncomité zoo voortreffelijk werkt, daar had ik gedacht, dat de Vereeniging »Schoolkindervoeding" minder zou hebben uitgegeven dan in vorige jaren. Wat betreft het onderzoek door de Vereeniging ben ik het niet met den heer de Boer eens. Er moet m. i. contact worden gezocht met Armenzorg om volkomen te kunnen beoordeelen of de kinderen schoolkindervoeding noodig hebben, ja dan neen. Ik weet, dat er ouders zijn, die er gemakkelijk toe over gaan hunne kinderen te zenden. Er zijn ouders, die heel gaarne de zorg voor hunne kinderen, ja desnoods ook voor zich zelf op anderen overdragen. Daarom is het noodig, dat, waar de gemeente zulk eene belangrijke subsidie verstrekt, er de aan dacht der Vereeniging hier eens op wordt gevestigd. De heer Sijtsma. M. d. V. Het heeft mijne aandacht ge trokken, en mij leed gedaan tevens, dat iemand als de heer Briët, zoo bekend met armenzorg in het algemeen, tegen school kindervoeding is gaan getuigen zonder eerst een persoonlijk onderzoek te hebben ingesteld. Hij zegt toch: het schijnt dat het alleen paupers zijn, die van Schoolkindervoeding gebruik maken. Wanneer hij zich de moeite had getroost eens een kijkje te gaan nemen op den Middelweg, dan zou hij hebben gezien, dat het niet allemaal kinderen van de armsten der armen zijn, maar ook kinderen van fatsoenlijke arbeiders, die het op het oogenblik erg schraal hebben en dan zou hij ook hebben kunnen opmerken, hoe gretig het eten, dat wel is waar heel goed is, al is het ook geen gastmaal, wordt verorberd. En als de kinderen geen honger hadden, zouden zij liever gaan spelen dan erwtensoep of' brood uit vreemde handen in ontvangst te nemen. Ik heb meermalen gezien met welk een graagte deze kinderen eten. En nu mag men in beginsel zijn tegen schoolkindervoeding ook ik wilde, dat dit onnoodig was, en eveneens dat het niet noodig was dat aan de kantines der militairen arme vrouwen staan te wach ten, totdat overgehouden brokken haar worden verstrekt, want dit is nog veel minder verhelfend, al wordt dat ook door den heer Briët aangeprezen; 'tis m. i. nog meer ver nederend dan dat een kind door Schoolkindervoeding gespijzigd wordt. De heer Briët heeft ook geen recht te zeggen, dat er geen behoorlijk onderzoek wordt ingesteld. Als de heer Briët wist, wat door de Vereeniging wordt gedaan, en hoe ernstig men de verschillende gevallen onderzoekt, dan zou hij dergelijke verwijten aan het Bestuur niet hebben gedaan en evenmin aan de hoofden der scholen. Deze zijn met de klasseonderwij zers toch de menschen, die het best weten kunnen, of de behoefte dringt. Zij zien de kinderen dagelijks, en zij weten, dat wanneer de kinderen steeds worden ondervoed, het onderwijs er onder lijdt. Honger lijden en niet behoorlijk kunnen denken gaan altijd samen. Ik zie geen enkele reden voor de beschuldiging dat er door de Vereeniging roekeloos zou zijn gehandeld. Ik geloof, dat het verstandig zou zijn van den heer Briët, om, indien hij ouder gewoonte het volgend jaar weer van plan is beschuldigingen tegen de Vereeniging en de hoofden der scholen in te brengen, eerst eens persoonlijk te gaan onder zoeken. Misschien heeft hij niet genoeg op met Schoolkinder voeding, dat hij er die moeite voor over heeft. Laat hij dan maar alleen eens gaan naar de plaats, waar voedsel wordt verstrekt, dan zal hij wel anders gaan oordeelen. Ik voor mij kan mij best vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik hoop, dat er niet meer noodig zal zijn. Mochten evenwel de omstandigheden van dien aard zijn, dat de Vereeniging nog eens bij de gemeente om ondersteuning moet aankloppen, dan zou ik geen bezwaar hebben haar nogmaals te helpen. De heer Briët. M. d. V. Een enkel woord naar aanleiding van hetgeen door den heer Sijtsma is gezegd. Hieruit kan men zien, hoe oppervlakkig de heer Sijtsma in zijne beschou wing is. Als hij spreekt over het onderzoek naar den toestand der armen dan meent hij, dat men door eenvoudig een bezoek te brengen aan het gebouw, waar de kinderen gespijzigd worden, zien kan of die kinderen schoolkindervoeding van noode hebben of niet. Als men op eene dergelijke oppervlak kige wijze een onderzoek instelde maar een dergelijke op pervlakkigheid wil ik niet eens veronderstellen. Ik weet, dat de heer de Boer daarvoor veel te consciëntieus is dan zou zulk een onderzoek niets waard zijn. Ik weet, dat het zeer moeielijk is, en eerst na een nauwkeurig onderzoek mogelijk, om uit te maken, of er in een gezin armoede heerscht ja dan neen. Dat weet ieder, die zich wel eens met armenzorg heeft bezig gehouden. Ik betwijfel of de hoofden der scholen daar voor voldoende inzicht hebben. Zij kunnen niet zien of een kind honger heeft of niet; want de niet-geschiktheid tot] den arbeid kon ook wel eene andere oorzaak hebben. Ik geloof niet, dat een hoofd der school over de armoede van het gezin oordeelen kan. Dat de kinderen smakelijk eten, dat geloof ik gaarne, maar dat doen kinderen altijd, op welk uur van den dag men hun eten voorzet. Dat is de ervaring van ieder, die kinderen heeft. Dit is dus m. i. geen argument. Nu zegt de heer de Boer, en het spijt mij, dat hij het gezegd heeft; wij kunnen alle gevallen niet op een goudschaaltje afwegen. Schoolkindervoeding kan zulk een nauwkeurig onderzoek niet iristellen. Ik geloof juist, dat dit noodzakelijk is om te voor komen, dat men bedrogen wordt, en te maken, dat school kindervoeding aan haar doel beantwoordt. "Wanneer de heer Sijtsma zegt: het zijn niet alle paupers, die gevoed worden, dan zeg ik, dat het mij spijt, dat er kinderen komen van nette arbeiders. Als dit het geval is, dan hoop ik, dat de heer Sijtsma zoo vriendelijk zal willen zijn de namen van die per sonen op te geven ter plaatse, waar zij ondersteuning kunnen ontvangen. Aan dien toestand zal dan hoop ik wel een einde worden gemaakt. Daar zal het Steuncomité wel zorg voor dragen. Het is niet noodig, dat kinderen van fatsoenlijke ar beiders honger lijden. Een dergelijke toestand mag op dit oogenblik in Leiden niet worden geduld. De heer de Boer. M. d. V. Ik zou den heer Briët even opheldering willen geven wat betreft het afwegen op een goudschaaltje. Het is moeielijk voor schoolkindervoeding voor de verschillende gezinnen den norm te bepalen, waarnaar men beoordeelen kan of een kind al of niet tot schoolkindervoe ding kan worden toegelaten. De eene huismoeder zal in staat zijn met fti per week hare kinderen te verzorgen, eene andere zal misschien met f 12 per week daartoe niet in staat zijn. Hierdoor zouden dus de kinderen uit dit gezin in mindere gunstige omstandigheden verkeeren dan in het eerstgenoemde. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het praeadvies besloten. De Voorzitter. Mijne heeren. Alvorens de deuren te doen sluiten wil ik vragen, of een van de heeren nog iets in het belang der gemeente heeft op te merken. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zou willen vragen, of met het oog op de werkloosheid in de gemeente men binnenkort mag verwachten, dat met het werk aan de Gasthuislaan en de Kooilaan een aanvang zal worden gemaakt. De heer Fischer. M. d. V. Zooals bekend is, is op 17 De cember 1914 besloten een voorschot aan te vragen voor de beide woningvereenigingen »Ons belang" en »De goede woning". Dat voorstel is op 13 Januari door Gedeputeerde Staten goed gekeurd, zoodat hierdoor eene vertraging van circa een maand heeft plaats gevonden. 3 of 4 dagen later is toen het voor schot aan de Regeering aangevraagd, zoodat op dit oogenblik deze aanvrage ruim eene maand bij de Regeering aanhangig is. Alle mogelijke maatregelen zijn genomen om de afdoening van zaken te bespoedigen. Men heeft ons in het vooruitzicht gesteld, dat ongeveer begin of midden Maart de zaak haar beslag zou krijgen. Intusschen zijn de bestekken in orde ge maakt, die aan Burgemeester en Wethouders ter goedkeuring moeten worden aangeboden. Die bestekken zijn op het afdruk ken na gereed. Wanneer nu het bericht komt, dat het voor schot is verleend, dan kan onmiddellijk met het bouwen aan de Gasthuislaan worden aangevangen. Wat de Kooilaan be treft, is de zaak nog niet zoo ver gevorderd. Er waren plannen gemaakt, waartegen het staatstoezicht bezwaren heeft inge bracht.. De plannen moesten derhalve worden omgewerkt, en hiermede is men thans nog bezig. De heer van der Pot. M. d. V. Ik meen, dat het in de eerste vergadering na het uitbreken van den oorlog was, dat er uit den Raad een stem opging, die pleitte voor het voorloopig opbergen van het voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende de rechtspositie der ambtenaren, daar niemands hoofd er op dat oogenblik voor stond en deze zaak niet urgent was. De Raad vereenigde zich daarmee en sinds dien hebben wij er niets meer van vernomen. Waar ik mij nu herinner, dat Burgemeester en Wethouders zelf geen voor standers zijn van deze regeling, daar acht ik het niet waar schijnlijk, dat van hun kant aandrang zal komen om deze regeling ter hand te nemen. Maar waar in de meeste zaken alles weer meer normaal gaat dan in Augustus en September, daar is er m. i. geen enkele reden om deze zaak nog langer uit te stellen. Daarom zou ik er op willen aandringen, met het in behandeling nemen van dit onderwerp zoo tijdig aan te vangen, dat deze regeling tot stand kan komen, vóór dat door uitstedigheid de vergaderingen weer minder voltallig zijn, dan gewoonlijk het geval is. Ik heb gemeend, deze zaak

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 7