34
DONDERDAG 25
FEBRUARI 1915.
kunnen gaan met Burgemeester en Wethouders na eigen
onderzoek en uit overtuiging.
De Voorzitter. Ik moet den heer Sijtsma even op eene
onnauwkeurigheid attent maken. Hij zegt, dat Burgemees
ter en Wethouders de motie moesten overnemen uit defe
rentie tegenover den Raad. Dit is niet juist uitgedrukt. De
motie is op net oogenblik nog slechts de opinie van de onder
teekenaren ervan. Er zal eene stemming over deze motie
noodig zijn om uit te maken, wat de wensch is van den
Raad.
De heer Sijtsma. De heeren, die gesproken hebben, zijn
alle voorstanders van de motie; zelfs de heer Vergouwen zal
er wel voor willen stemmen. Doet hij het niet, dan is het,
omdat hij drie van de vier candidaten zoo goed kent, wat
echter voor andere leden niet geldt.
De heer Pera schijnt in nog gelukkiger geval te verkeeren.
Hij zegt, dat hij het volkomen eens is met de bestrijders
der voordracht, maar, laat hij er op volgen: »lk ben toe
vallig omtrent die heeren goed ingelicht." Doch al waren
alle andere leden op toevallige wijze ingelicht, behalve de
onderteekenaren van de motie, dan moesten Burgemeester
en Wethouders de stemming nog uitstellen uit deferentie voor
hen. Burgemeester en Wethouders moesten niet anders willen
dan den Raad met volkomen kennis van zaken laten oordee-
len en stemmen.
De heer Heeres. M. d. V. Als de motie verworpen wordt,
is het dan de bedoeling deze voordrachten in geheime zitting
te behandelen?
De Voorzitter. Ja, dat is de bedoeling.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Fokker c. s. wordt in stemming
gebracht en verworpen met 18 tegen 12 stemmen.
Vóór stemmen de heerenBriët, Bosch, P. J. Mulder, van
Gruting, Sijtsma, Fokker, van Tol, A. Mulder, Zwiers, Boter-
mans, van der Pot en van der Eist.
Tegen stemmen de heeren: Korevaar, van Hamel, Bots,
Pera, van der Lip, Fischer, Carpentier Alting, Roem, Timp,
Heeres, Korff, Vergouwen, Hartevelt, Driessen, de Boer, Rei-
meringer, Hoogenboom en Corts.
De Voorzitter. Mijne heeren, alvorens, met het oog op
de benoemingen, over te gaan tot eene vergadering met ge
sloten deuren, acht ik het het best eerst de punten 7 en
volgende der agenda af te doen.
Aan de orde is dus thans
VII. Voorstel tot wijziging der begrooting, dienst 1915, ter vol
doening van de kosten der door de Provincie uitgevoerde
werken aan de nieuwe zweminrichting en van de storting ad
10 op de aandeelen in de Gemeentelijke Credietbank.
(Zie Ing. St. No. 38).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies bestolen.
VIII. Voorstel tot verhooging van eenige posten der begroo
ting, dienst 1914, waarvan de raming te laag is gebleken.
(Zie Ing. St. no. 38).
Wordt zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
IX. Verzoek van de vereeniging «Schoolkindervoeding" om
verhooging van de haar voor 1915 toegekende subsidie.
(Zie Ing. St. No. 39).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Briët. M. d. V. Naar aanleiding van dit verzoek
een enkele opmerking.
Ik wil thans niet allerlei bezwaren opperen tegen het be
ginsel van schoolkindervoeding, omdat mijne inzichten daar-
omtrent voldoende bekend zijn. Maar ik wilde slechts iets
zeggen naar aanleiding van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders. Met eenige verwondering heb ik kennis ge
nomen van het verzoek der Vereeniging «Schoolkindervoe
ding". Ik had gemeend, dat deze vereeniging dit jaar met
minder dan andere jaren had toegekund. Uit het verzoek
om verhooging van subsidie heb ik gemerkt, dat men dit
verzoek grondt op het feit, dat door particulieren, tengevolge
van de buitengewone omstandigheden, dit jaar minder is
bijgedragen. Dit is dus de reden, waarom eene extra subsidie
wordt verzocht. Üp die gronden wil ik mij dan ook niet
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders ver
zetten.
Indien het werkelijk juist is, dat de particuliere bijdragen
verminderd zijn, dan moet m. i. aan het verzoek worden vol
daan. Maar ik moet er mijne verwondering over te kennen
geven, dat in dezen tijd de vereeniging niet juist minder
heeft uitgegeven dan in andere jaren. Als wij nagaan het
aantal kinderen, dat dit jaar voedsel heeft ontvangen en het
aantal van vorige jaren, dan is het verschil zoo belangrijk
niet. üp het oogenblik wordt aan 700 kinderen voedsel ver
strekt, terwijl dit aantal volgens het jaarverslag het vorig
jaar bedroeg 596. Het aantal kinderen is dus niet belangrijk
gestegen, in ieder geval niet zoo zeer als door het Bestuur
der vereeniging werd verwacht. Dat de toename zoo gering
is geweest, is het gevolg van de goede werking van het Steun
comité, dat er in is geslaagd de menschen te weerhouden te
veel gebruik te maken van Schoolkindervoeding, en door er
voor te waken, dat fatsoenlijke arbeiders niet door de om
standigheden gedwongen worden hunne kinderen ter spijziging
naar Schoolkindervoeding te zenden. Uit de cijfers maak ik op,
dat het Steuncomité goed heeft gewerkt. Uit de cijfers blijkt,
dat door Schoolkindervoeding evenals in vorige jaren eenzelfde
categorie van kinderen is ondersteund geworden. Wanneer er
al een 100 kinderen zijn bijgekomen, dan mag men toch rekenen,
dat ook deze behooren tot de zoogenaamde paupers. Nu meen ik,
dat de toestand der laagste klassen van het volk niet slechter
is dan in vorige jaren. Met dat feit had Schoolkindervoeding
rekening moeten houden. Sedert de militairen in de stad zijn
gekomen, wordt er dagelijks aan een groot aantal gezinnen
voedsel verstrekt. En dat zegt heel wat. Op die gronden nu
had ik gemeend, dat Schoolkindervoeding hare werkzaamheid
had kunnen beperken, en dat er daarom niet zooveel noodig
zou zijn geweest. Hieruit zou -ik moeten concludeeren, dat
het onderhoek van Schoolkindervoeding naar de omstandigheden
der gezinnen, waaraan voedsel wordt verstrekt, niet altijd
volledig is. In het verslag van Schoolkindervoeding staat, dat
de hoofden der scholen o.a. opgaven inzenden van kinderen,
die zij oordeelen, dat in aanmerking komen voor het ontvangen
van voedsel. Dus de hoofden van scholen zijn het, die de al
of niet noodzakelijkheid van Schoolkindervoeding beoordeelen.
Die zijn m.i. niet het meest geschikt om daarover te oordeelen.
Waar het bedrog in die kringen zoo groot is, daar meen ik,
dat de schoolhoofden in dit opzicht menigmaal worden be
drogen. Ik moet er op aandringen, dat door Schoolkinder
voeding een meer nauwkeurig onderzoek wordt ingesteld ten
aanzien van de kinderen, aan wie voedsel moet worden ver
strekt. Zelfs de meest verwoede voorstander zal het met mij
eens zijn, dat het wenschelijker is, dat er weinig dan dat er
veel kinderen voedsel ontvangen.
Het is mij vreemd voorgekomen, dat in een blaadje, dat
in de stad wordt verspreid, en waaraan eenige leden van den
Raad schijnen mee te werken
De heer Sijtsma. Dat weet U niet.
De heer Briët. Uit de interruptie van den heer Sijtsma
meen ik te mogen opmaken, dat ik niet ver behoef te zoeken.
Door de hoofden van scholen werd in den aanvang van het
seizoen gezegd, dat het hun niet noodig voorkwam zoo spoedig
schoolkindervoeding te verstrekken. Toen is men in dat
blaadje geweldig tegen hen uitgevaren, en heeft men gezegd,
dat het geen manier van doen was om zoo iets te beweren
enz. Ik voor mij zou wenschen, dat in Leiden schoolkinder
voeding onnoodig was. En daarom dring ik er op aan dat
zooveel mogelijk te beperken. Ik heb gemeend deze opmerkingen
te hebben moeten maken om het belang, dat er voor de
gemeente in deze zaak gelegen is.
De heer de Boer. M. d. V. Tot mijn leedwezen heb ik
vernomen, dat naar de meening van den heer Briët de Veree
niging «Schoolkindervoeding" eigenlijk wat al te vrijgevig is
door alle kinderen maar aan te nemen. Dit wil ik evenwel
verzekeren, dat, alvorens de kinderen, die voor schoolkinder
voeding in aanmerking komen, worden aangenomen, er eene
conferentie plaats heeft met de desbetreftende schoolhoofden.
Wanneer er bij het Bestuur in verband met de verdiensten
van het gezin twijfel bestaat omtrent de noodzakelijkheid
van schoolkindervoeding, wordt door het Bestuur der Vereeni
ging aan het Schoolhoofd geadviseerd zoo'n kind niet toe te
laten. Het is evenwel niet mogelijk om alle gevallen in een
goudschaaltje af te wegen. Het is m. i. ook niet de plicht
der Vereeniging «Schoolkindervoeding" om alle gevallen te
onderzoeken.
De heer Vergouwen. M. d. V. Na het betoog van den heer
Briët kan ik heel kort zijn. Gezien de tegenwoordige tijds
omstandigheden heeft het mij verwonderd, dat Burgemeester
en Wethouders met een dergelijk voorstel zijn gekomen. Door
mijn arbeid in de wijk ten behoeve van het Steuncomité