DONDERDAG 25 FEBRUARI 1915. 33 mededoen. Dan wil ik de verantwoordelijkheid voor deze benoemingen niet dragen, maar laat die over aan degenen, die voor deze voordracht verantwoordelijk zijn. De heer Sijtsma. M. d. V. Na hetgeen door den heer Bosch is gezegd, zou ik gevoegelijk kunnen zwijgen. Maar nog een enkel woord zou ik er aan willen toevoegen. Door den heer van Hamel is opgemerkt, dat de wet niet voorschrijft, dat inlichtingen worden verstrekt, maar ik zou willen vragen: wordt het ook door de wet verboden? Als dit het geval is, dan is de heer van Hamel in zijn recht, en Burgemeester en Wethouders, die ons geen enkele inlichting verstrekken, even eens. Dit geloof ik evenwel niet. Vroeger hebben wij zeer uitvoerige inlichtingen aangaande sollicitanten ontvangen. Men had de lessen bijgewoond, en daaromtrent werd de bevinding medegedeeld. Zoo herinner ik mij, hoe o.a. eens werd medegedeeld, dat de klompjes netjes op een rij stonden in de gang. En nu weten wij van de sollicitanten totaal niets. Er wordt slechts gezegd, dat de Schoolopziener enkele ver trouwelijke mededeelingen aan den Wethouder van Onderwijs heelt gedaan, en daarmede moeten wij het doen. De meeste sollicitanten hebben ook een bezoek gebracht en ik moet zeggen, dat allen een gunstigen indruk op mij hebben gemaakt. Ik geloof met den geachten Wethouder, dat al die mannen wel geschikt zijn voor schoolhoofd. Maar toch is in deze voor drachten iets vreemds. De heer Fokker heeft op ééne zaak gewezen. Voor Hoofd eener school 3e klasse wordt voorge dragen een onderwijzer met akte Middelbaar Fransch A. Die akte kan voor hem voor die school niet een aanbeveling zijn, hij moet dus uit anderen hoofde geschikt geacht zijn. M.i. is hij dit ook, maar dan was deze persoon beter op zijne plaats ge weest op de voordracht voor Hoofd eener school Ie klasse, waar het onderwijs in het Fransch praedomineert. Op alle voordrachten te zaam komen slechts twee Leidsche onderwijzers voor. Ik acht deze twee daarvoor wel geschikt, maar er waren toch nog veel meer sollicitanten uit Leiden. Ik ben met de onderwijswereld in Leiden tamelijk goed bekend, eri ik durf de verzekering te geven, dat er onder die onderwijzers zijn, die even goed zoo niet beter op de voordrachten hadden kun nen voorkomen als de Leidenaars, die er nu op staan. Al die dingen doen vragen naar licht in deze zaak, en dat licht wordt ons door Burgemeester en Wethouders niet ge geven. En toch moeten we licht hebben, zullen we de verant woordelijkheid voor deze benoeming op ons kunnen nemen. En nu mag de heer van Hamel met verontwaardiging zeggen wij, college van Burgemeester en Wethouders, bevorderen ook de belangen van het onderwijs, niemand onzer die daar een oogenblik aan heeft getwijfeld. Maar het feit, dat wij voor ons zelf de overtuiging willen hebben, dat uwe keuze de beste is, is nog geen reden om boos te worden. Onlangs zijn wij nog niet meegegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders en de Commissie voor de gasfabriek, waar het betrof een salarisverhooging van een ambtenaar. Toen zijt gij, M. d. V., toch ook niet boos geworden. Veel minder heeft nu de heer van Hamel het recht zich verontwaardigd te toonen, nu wij ons nu niet neer willen leggen bij een enkele ver klaring van hem en den Schoolopziener. Het lijkt mij beter, wanneer ons schriftelijke inlichtingen worden verstrekt, want gaan wij eene geheime vergadering houden, dan zijn de in lichtingen, die dan worden verstrekt, ook weer geheim, en kunnen wij deze niet controleeren. Daarmee vorderen wij niets en worden wij niet bevredigd. Daarom zou ik willen voor stellen deze benoemingen van de agenda af te voeren en laat men ons dan schriftelijk de noodige inlichtingen ver schaffen, welke zoo noodig in de Leeskamer in de geheime trommel ter inzage worden gelegd. Het zou dan best kunnen, dat wij volkomen accoord gaan met de voordracht van den geachten Wethouder van Onderwijs. Zooveel te beter voor hem. Zoo niet, dan kunnen we verder zien, wat ons te doen staat. De heer Fokker. M. d. V. Toen ik het slot hoorde van de redevoering van den heer van Hamel, dacht ik aan de spreuk, die zegt: »wie boos wordt, heeft ongelijk". Dit geldt in deze ook van den heer van Hamel. Hij moet mij verkeerd hebben begrepen. Dit kan ik hem gerust zeggen, omdat ik, wat ik heb gezegd hier op papier voor mij heb liggen. Wij hebben te weinig gegevens om de meerdere of mindere geschiktheid der sollicitanten onderling te kunnen beoordeelen. Wij zouden dui delijker hebben willen zien meegedeeld, waarom deze No. 1, een ander No. 2 of 3 is geplaatst op de voordracht, en waarom zijn deze sollicitanten op de voordracht geplaatst en niet anderen, die ook hebben gesolliciteerd. Het is ons hier niet te doen om de personen, maar om het bevorderen van het onderwijs. Daarmede wil ik nog niet zeggen, dat ook Burgemeester en Wethouders naar hun beste weten de onderwijsbelangen niet hebben willen bevorderen. Dit heb ik volstrekt niet bedoeld. Ik hoop, dat de heer van Hamel deze insinuatie zal willen terugnemen. De heer van Hamel is begonnen met een mis vatting. Hij heeft er op gewezen, dat, indien de Raad niet mee zou gaan met de voordracht van Burgemeester en Wet houders en van den Schoolopziener, men in conflict zou komen met het Rijksschooltoezicht. Het is evenwel niet geble ken, dat de Raad met de voordracht niet mee wenscht te gaan. De Raad heeft slechts gevraagd om inlichtingen, opdat men beoordeelen kon, of men met de voordracht mee kon gaan, ja dan neen. üf de Raad mee kan gaan, zal eerst straks blijken en dan eerst zal er sprake kunnen zijn van een con flict met Burgemeester en Wethouders en het Rijksschool toezicht. Maar zoover is het nog niet. Ik voor mij hoop ten minste, dat de inlichtingen ons door Burgemeester en Wet houders verschaft, er toe zullen leiden, dat de Raad zich met de voordracht zal kunnen vereenigen. De heer Vergouwen. M. d. V. Bijna had ik de motie mede onderteekend. Ten slotte heb ik besloten het niet te doen, omdat ik van de 4 voordrachten van 3 No. 1 kende en van hen weet, dat zij bekwame menschen zijn. Met het motief, dat aan deze motie ten grondslag ligt, ben ik het evenwel eens. Ik moet eerlijk bekennen, dat de voordracht, gelijk die ons in de Leeskamer ter lezing was voorgelegd, niet den indruk wekte, dat daarbij werkelijk een heel uitgebreid en degelijk onderzoek heeft plaats gehad. Ze werd niet van eenige toe lichting vergezeld. En nu is het van de Raadsleden toch niet te vorderen, dat zij er tevreden mee zullen zijn, wanneer hun wordt gevraagd uit die voordrachten te stemmen. Wij willen weten, waarop zij berusten, opdat wij hier maar niet mechanisch werk leverenwij willen zoo stemmen, dat wij weten, dat wij den juisten man hebben benoemd. Daarom ondersteun ik van ganscher harte de gedachte, die aan de motie ten grondslag ligt. Dit neemt niet weg, dat ik van de aanneming der motie niet veel heil verwacht. Want ontvangen wij schriftelijke mededeelingen, dan blijft men toch aan de bestaande voordrachten gebonden. En het resultaat er van zal niet zijn, dat deze voordrachten naar Burgemeester en Wethouders worden gerenvoyeerd. Daarom acht ik voor mij het voldoende, wanneer Burgemeester en Wethouders in eene geheime vergadering ons de gewenschte inlichtingen ver strekken, die wij ter beoordeeling noodig hebben. Een bezwaar van eene geheime zitting is, dat deze zeer lang kan duren, wanneer over al die personen het noodige licht moet worden ontstoken. De heer Pera. M. d. V. Slechts eene enkele opmerking zou ik willen maken. Ook ik wil bekennen, dat ik door de wijze, waarop deze voordracht is gedaan, teleurgesteld ben. Ik acht het beslist noodzakelijk, dat de Raad wordt ingelicht omtrent de motieven, die geleid hebben deze personen op de voordracht te plaatsen. Toch zal ik niet de motie ondersteu nen en er voor stemmen, omdat men mij van deskundige zijde heelt verzekerd, dat de personen, die door Burgemeester en Wethouders worden voorgedragen, uitstekend voor hun taak berekend zijn, en daarom ten volle eene benoeming ver dienen. Ook ik geloof, dat men alle 3 gerust zou kunnen benoemen, maar juist daarom zou ik den Raad willen voor stellen zich neer te leggen bij de voordracht van Burgemeester en Wethouders. Evenwel verdient het alle aanbeveling, dat in het vervolg door Burgemeester en Wethouders meerdere inlichtingen worden verschaft. De heer van Hamel. M. d. V. Over de motie zelve wil ik niet spreken. Slechts dit wil ik zeggen, dat, na hetgeen door den heer Fokker in tweeden termijn is gezegd, zijnebeschou wing over de nalatigheid van den Schoolopziener en Burge meester en Wethouders wel een weinig een ander karakter heeft gekregen. Uit hetgeen hij de eerste maal heeft gezegd, kreeg ik den indruk, dat aan den Schoolopziener en den Wethouder van Onderwijs plichtverzuim werd verweten, daar zij de voordracht niet met de noodige zorg zouden hebben voorbereid. »En nu moeten de leden van den Raad over die voordracht met een vloek en een zucht stemmen." Die indruk werd bij mij door de woorden van den heer Fokker gewekt. Heb ik zijne bedoeling verkeerd begrepen dan bied ik mijne verontschuldiging aan. Ik meende er tegen te moeten opkomen, dat de Schoolopziener deze voordracht niet met de noodige zorg zou hebben voorbereid. Wat de motie betreft, ik zou den Raad niet aanraden deze aan te nemen. Maar men moet het zeil' weten. Het is het beste deze in stemming te brengen. De heer Sijtsma. M. d. V. Nog een enkel woord over deze motie. Mij dunkt, dat Burgemeester en Wethouders uit defe rentie voor den Raad deze motie moesten overnemen, en zeggen: »wij zijn er van overtuigd, dat gij onze voordracht toch over zult nemen, maar wij willen erkennen, dat gij niet de noodige inlichtingen hebt ontvangen die we dus nader zullen verstrekken." Laat men ons die inlichtingen verschaffen en dan in de volgende vergadering wederom met deze voor drachten komen. Dan zal het eerst blijken, of de Raad mee zal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 5