DONDERDAG 4 FEBRUARI 1915. 27
Het doet er ook niet. Die kapstok was het advies van de
schoolartsen.
Daarvan is het advies van Burgemeester en Wethouders
niets dan een paraphrase, een terugslag, alleen zijn de bezwaren
aangedikt en wat breeder uitgemeten.
Nu een enkel woord over dat praeadvies. Vooraf moet ik
echter de aandacht vestigen op het advies van de stads
geneesheeren. Dat is een zonderling kattebelletje, want er
staat niets anders in, dan dat de stadsgeneesheeren medegaan
met het advies van de schoolartsen.
Het eigenaardige is, dat uit het briefje blijkt, dat de
schoolartsen hun advies, dat alléén bestemd was voor Bur
gemeester en Wethouders, ter tafel hebben gebracht in een
vergadering, waar het niet thuisbehoorde, in een college waarin
echter drie schoolartsen zitting hebben. Dat advies deelt o. a.
mede, dat de schoolartsen gaarne een vierden schoolarts zouden
zien aangesteld, men weet ook dat de schoolartsen worden
gerecruteerd uit het college van stadsgeneesheeren, Men kan
hier dus niet spreken van een objectief oordeel. Ik voor mij
hecht dus aan het advies der stadsgeneesheeren zeer weinig
waarde.
Ik wil thans een paar hoofdpunten uit het praeadvies be
spreken en wel in de eerste plaats de geldquaestie.
Die geldquaestie hebben Burgemeester en Wethouders schro
melijk overdreven, want zij zeggen, dat de beroepsschoolarts
zal moeten hebben een traktement van 6000.—Ik zou
haast willen vragen: hoe komen Burgemeester en Wethouders
aan dit cijfer? Zij hebben dit, schijnt 't, maar klakkeloos
overgenomen uit het advies van de schoolartsen, maar zij
hebben niet eens de moeite genomen dat advies goed te
lezen. Want deze noemen wel een cijfer van 6000.—, maar
zij begrijpen daaronder alle onkosten, het traktement van de
assistenten, de bureaukosten daaronder begrepen.
De schoolartsen weten heel goed, dat een beroepsschoolarts
niet noodig heeft het maximum-traktement van een professor.
Trouwens ik heb al in mijn toelichting gezegd, dat elders
het begin-traktement is van 3000 tot 3500, terwijl ander
half jaar geleden in Haarlem een beroepsschoolarts is benoemd
op een begintraktement van f 3500. En toch waren daar 50
sollicitanten
Wel een bewijs, dat men voor dit bedrag, dat men hier
wat hooger zou kunnen stellen, genoeg keuze kan hebben.
Er is nog meer! De schoolartsen stellen in hun advies de
benoeming van eenen vierden schoolarts in het vooruitzicht,
en wenschen bovendien wegens de voorgestelde meerdere
werkzaamheden, verhooging van hun traktement tot 800.
Dat wordt dus, als dat doorgaat, 3200. Uit het slot van
het advies der schoolartsen blijkt verder, dat zij zelf noodig
vinden een hygiënisch toezicht op de scholen zelve en het
geneeskundig onderzoek van candidaat-onderwijzers en onder
wijzeressen. Dat ligt dan ook in de lijn van de zaak. Het
blijkt in het buiten- en in het binnenland, dat nu meer en
meer het schoolartseninstituut wordt geapprecieerd, de taak
van de schoolartsen wordt uitgebreid. Ik zou enkele punten
kunnen noemen, bijv. het toezicht op de gymnastieklessen.
Wanneer ik daarbij nog in aanmerking neem, dat misschien
binnen een paar jaar de grenzen van de gemeente zullen
worden uitgebreid, dan zie ik het aankomen, dat wij over
een paar jaar niet 4, maar 5 schoolartsen zullen hebben en
dan komen wij al aardig op het cijfer, dat ik heb genoemd,
behalve dan de bureaukosten.
Het tweede bezwaar is, dat er zouden komen conflicten
met den huisarts, wanneer een beroepsschoolarts werd benoemd.
Dat bezwaar is naar mijne meening volkomen denkbeeldig.
Integendeel, juist van den huisarts en van de ouders wordt
alle steun ondervonden.
En dat is begrijpelijk ook, want hoe is in de praktijk de
geneeskundige verzorging van on- en minvermogenden? iedere
medicus begint voor hen den dag met een druk spreekuur;
daar kunnen de kinderen niet worden onderzocht. Er komen
soms 30 a 40 patiënten, dus voor een onderzoek heeft de
geneesheer dan geen tijd. Komen zij aan huis, dan zijn wan
neer zij niet geroepen zijn, de kmderen meestal niet tehuis.
Zij komen alleen, wanneer de landeren hard ziek zijn. Het
gevolg is, dat als een kind een gebrek of afwijking heeft,
de moeder er niet over nadenkt, en er den huisdokter niet
over spreekt, met het resultaat, dat de huisdokter van die
gebreken niets afweet.
Waarom is het begonnen? Waarom is men jaren geleden
begonnen met het instituut, het propageeren van de instel
ling? Omdat men zag, dat tal van normale kinderen op de
schoolbanken zaten, die afwijkingen bleken te hebben, en
weder anderen, die met het onderwijs niet mede konden.
Men heeft toen gezegd: het onderwijs lijdt daardoor schade
en het peil ervan wordt daardoor naar beneden gedrukt.
Wanneer wij veel geld uitgeven voor het openbaar en bet
bijzonder onderwijs, dan is hel ook noodig, dat de kinderen
op de school zelve worden onderzocht. De huisarts begrijpt ook
heel goed, dat dit het beste is. Ik wil er ook op wijzen, dat
de beroepsschoolarts zich niet bemoeit met de behandeling
van de kinderen, maar dat hij eenvoudig aan de ouders prak
tische waarschuwingen en wenken geeft; overigens laat hij
de moeders geheel vrij.
Na de zoogenaamde »moederschool", die Burgemeester en
Wethouders niet noodig vinden, terwijl de schoolartsen een
stap in de goede richting doen, door te erkennen, dat een
spreekuur wel nuttig zou zijn. Ik kan hierin geen principieel
verschil zien met mijn voorstel; zij zijn dus ten slotte mij
een eind tegemoet gekomen.
Het instituut moet worden een soort -an onderricht in de
volksgezondheid. Dr. Pigeaud, dien ik nog eens over de moeder-
school heb geraadpleegd, schrijft mij hierover heel aardig:
»De moeders zijn alleen individueel te bereiken. Zij moeten
»dus ieder voor zich met hun eigen kind er bij, individueel
«huisonderwijs in de volkshygiëne hebbendat is de eenige
«manier er iets bij hen in te krijgen, en dat kan natuurlijk
«niet geschieden door elk gezin afzonderlijk te gaan opzoeken,
«doch wél doordat men heeft een schoolarts, die ja, tot titel
«heeft schoolarts, doch in werkelijkheid is specialist voor
volkshygiëne ten dienste van on- en minvermogendenen
«dagelijks, ten allen tijde, gelijk alle specialisten, moet klaar
«staan, Conflicten ontstaan er nooitDe Haagsche medici
«weten zeer goed, dat ik mij nooit meng in de behandeling
«van ziekten. Ik geef alleen algemeen hygiënischen raad en
«wijs de moeders er op, dat zij de gebreken, die ik aan de
«kinderen ontdek, moeten laten behandelen. Hoe zij dat doen,
«gaat mij niet aan."
Volgens deze opvatting is de beroepsschoolarts degeen, die
op deze wijze direct en indirect bevordert en behartigt de
aigemeene volksgezondheid. En nu is van al de adviseurs
de Gezondheidscommissie de eenige geweest, die dit heeft in
gezien en tot de kern van de zaak is doorgedrongen. Want
uit haar advies blijkt, dat zij verband wil leggen tusschen
een gemeentelijken gezondheidsdienst en den gezondheids
dienst op de scholen. Daarvoor is een aparte commissie be
noemd, dat is ook gebleken uit haar jaarverslag. De heeren
weten, dat voorzitter is van deze speciale commissie de Wet
houder van fabricage, verder zijn leden twee stadsgeneesheeren,
een schoolarts, twee leden van de Gezondheidscommissie en de
Directeur van Gemeentewerken. Nu moet over de vraag of
naast een deskundige van den algemeenen gezondheidsdienst,
zal komen één beroepsschoolarts, het rapport dier commissie
verschijnen.
Gegeven nu de omstandigheid, dat wanneer ik zoo eens
rondzie, ik de overtuiging heb, dat wanneer mijn voorstel in
stemming komt, er geen meerderheid voor te vinden zal zijn,
meen ik thans het verstandigste te doen om den raad, door
de Gezondheidscommissie gegeven op te volgen en af te wachten
wat het resultaat zal zijn van de besprekingen in genoemde
commissie. Ik vind het overigens wel jammer, want ik weet,
dat wij nu weer drie jaar aan het oude stelsel vastzitten,
maar de omstandigheden brengen dit nu eenmaal mede.
Ik wil dus nu nog geen beslissing uitlokken. Ik zal nog wel
alle gelegenheid hebben om er op terug te komen. Voor het
oogenblik meen ik, dat het belang der zaak beter is gediend
door intrekking van mijn voorstel. Ik trek derhalve mijn
voorstel in.
De Voorzitter. Ik wil nu de klachten van den heer van
der Eist niet beantwoorden, tiet is wel gemakkelijk te zeggen,
dat Burgemeester en Wethouders voor alles tijd moeten heb
ben, doch het zou U niet meevallen, wanneer U wist, wat wij
hier al zoo hebben af te doen. Maar ik zal er niet verder op
ingaan, daar de zaak thans afgeloopen is. Ook wil ik niet
meer op de bestrijding ingaan, ofschoon ik verschillende pun
ten, niet-medische zaken, geheel anders inzie, en ik meen
mijne opvatting ook deugdelijk te kunnen argumenteeren;
maar ik laat dat daar en waar nu de heer van der Eist zijn
verordening heeft ingetrokken, rest mij thans een andere taak.
En die is, om er van te getuigen, hoezeer wij apprecieeren
de moeite, die de heer van der Eist zich heeft getroost voor
het ontwerpen zijner verordening. Uit het feit, dat er uit den
boezem van den Raad zelden uitgewerkte voorstellen komen,
blijkt wel. hoe moeilijk voor een'lid de taak is, die de heer
van der Eist heeft volbracht. Dat is ook wel te begrijpen, in
aanmerking genomen de vele hulp, die bij een dergelijke
taak Burgemeester en Wethouders ten dienste staat. Wan
neer een lid komt met een voorstel, is dat niet zoo afge
werkt, als wanneer het komt van de bureaux en dat spreekt
ook van zelf. En nu de heer van der Eist hier gekomen is
met zulk een geheel doorwrocht werk, waaraan hij zooveel
moeite heeft besteed, daar geloof ik, dat de Raad met mij
zal instemmen, wanneer ik aan den heer van der Eist daar
voor een woord van oprechte hulde breng en tevens een woord
van dankbaarheid. Want, al kan het College van Burgemees
ter en Wethouders dit voorstel niet aanvaarden, toch geloof
ik, dat wij er van overtuigd zijn, evenals het college van
schoolartsen dit ook erkent, hoewel zij niet medegaan met