26
DONDERDAG 4 FEBRUARI 1915.
zal U, M. d. V., als Curator der Universiteit bekend zijn,
dat door het College van Curatoren, evenals door tal van
andere adviseerende lichamen ook dit jaar weer een aantal
billijk geachte salarisverhoogingen waren voorgesteld. Ook de
Regeering had reeds die billijkheid erkend door de desbe
treffende posten op de begrooting uit te trekken, en zonder
twijfel waren de Kamers in het algemeen met deze over
wegingen meegegaan, evenals hier in den Raad reeds meer
dere stemmen zijn gehoord, die in normale omstandigheden
tegen de voorgestelde verhooging geen bezwaar zouden hebben
gemaakt. Ook de Regeering achtte tal van verhoogingen in
normale omstandigheden billijk, maar met volkomen instem
mingvan de Kamers werd ditmaal alles, zonder uitzondering,
geschrapt. Diezelfde overweging nu, die bij de Regeering
heeft gegolden om van alle verhoogingen af te zien, voor
zoover ze niet door wet of reglement waren voorgeschreven,
diezelfde overweging moet, dunkt mij, ook hier als leiddraad
gelden, al noemt de heer van der Lip deze salarisverbetering
dan ook geen verhooging. Wij zullen verstandig doen door
hier geen precedent te scheppen door voor dezen ambtenaar
een uitzondering te maken; met hetzelfde recht kunnen morgen
tal van anderen aankloppen. Ik geloof, dat ook wij thans als
stelsel moeten aannemen, geen andere salarisverhoogingen op
dit oogenblik toe te kennen dan die, welke door een veror
dening gebiedend worden voorgeschreven.
De Voorzitter. De heer Sijtsma heeft gezegd, dat ik ster
ker was in het verdedigen van den persoon van den heer van
Ammers, dan in de wederlegging zijner argumenten. Het was
misschien wel wat vriendelijker geweest, wanneer hij er bij
gevoegd had «mijns inziens" want ik vind eveneens m. i.,
dat de verdediging van den heer Sijtsma niet sterk is. Ik
geloof, dat hij echter wel een beetje boos geworden is over
de bewering, dat de Commissarissen eigenlijk niet goedvon
den, dat het minimum op f 3000.bleef, omdat zij liever
daarvoor f 3500.hadden gezien. Ik heb alleen gezegd,
waarom het toen gebeurd is en heb mij er overigens bij
nedergelegd. Doch nu ga ik door op het systeem van den Raad,
want die heeft zelf ingezien, dat toen de heer van Ammers er
eenige maanden was, het noodig was, zijn traktement op
3500.te brengen.
Nu vraagt U: hoe gaat het met de fabriek; en U meent
dat dit als het ware invloed moet hebben op de traktemen
ten, want wanneer iets goed gaat, is men allicht royaler.
Dat geef ik toe, maar als iets minder goed gaat, moet men
niet zeggen, tenzij het de schuld is van den betrokken
ambtenaar zelf nu geven wij geene verhooging. Dat lijkt
mij niet goed. Wanneer wijzelf door uitbreiding van de fabriek
het werk van dezen ambtenaar drukker maken, en tevens
de eerste jaren daardoor de winsten geringer worden, dan
mag men niet gaan zeggen tegen den ambtenaar, die veel
meer werk heeft dan toen hij kwam aan het bedrijf: nu
krijgt gij geen verhooging Een dergelijke wijze van redenee
ren vind ik geheel verkeerd. Men moet te rade gaan met wat
men te danken heeft aan een ambtenaar, en niet alleen
nagaan of hij zijn plicht doet; voor dit laatste alleen behoeft
men eigenlijk geene belooning te geven, dat ben ik geheel
eens met den heer Sijtsma.
Het verkeerde van de periodieke verhoogingen is dit juist,
dat ook als men blijft slabakken, men toch zijn verhoogingen
wel krijgt. Het gaat machinaal en bij een minimum van
plichtbesef. Met dat stelsel heeft men in de fabrieken gebro
ken, en het resultaat is, dat menschen als de heer van
Ammers daarvoor nu de klappen krijgen. De heer Zwiers
zegt, dat dit een traktementsverhooging is en dat men bij
het Rijk die traktementsverhoogingen ook niet heeft toege
staan. De heer Zwiers vergeet echter, dat bij het Rijk iets
anders heeft plaats gehad. Wij komen niet met het voor
stel om de grenzen van het traktement te veranderen. Stel,
dat de heer van Ammers hier op het oogenblik had zijn
maximum en hij vroeg dan om de grens te verhoogen, dan
kon men spreken van een hooger traktement. Bij het Rijk
berusten zeer vele traktementen uitsluitend op posten van de
begrooting. Hier wordt het traktement door de verordening
geregeld, zonder een bepaalde periodieke verhoogingmaar
het tractement moet dan door den Raad worden vastgesteld.
In vergelijking met de traktementen in andere plaatsen is
dat van den adjunct-Directeur hier bijzonder laag. Ik geloof
werkelijk, dat het in het belang is van het electrisch bedrijf,
dat men de bekwame menschen tracht vast te houden en
niet te veel mutatie krijgt.
Wat betreft den prijs van het gas, ik heb gezegd, dat die
prijs is verhoogd, omdat er bij het vorige jaar vergeleken,
een mindere opbrengst was van f 34000.
Ik meen werkelijk, dat de Raad onverstandig zou doen dit
voorstel, (Jat unaniem door Commissarissen is gedaan, niet
aan te nemen. De heer van Ammers heeft er zelf niet om
verzocht; een bewijs, dat hij plicbtsgevoel heeft. Het voorstel
is inderdaad voortgekomen uit den boezem van Commissarissen,
die zijn werk zeer apprecieeren en het zou zeker zeer te
betreuren zijn, dat wij zoo iemand, die in een particulier
bedrijf veel meer kan verdienen, na de uitbreiding van de
fabriek, die hij voor een groot deel heeft meegemaakt, kwijt
zouden raken.
De heer Sijtsma (met verlof van de vergadering voor de
derde maal het woord voerende).
M. d. V. Toen ik beweerde, dat U in het eene gedeelte
van uw argumentatie sterker waart dan in het andere, be
doelde ik daarmede natuurlijkvan mijn standpunt bezien.
Van eens anders standpunt kan ik niet redeneeren; wij
spreken altijd zoo over iets, als wij er zelf over denken. Dat
doet U toch ook? Nu nog een vraag: Zoudt U nu inder
daad meenen, dat wanneer wij indertijd, toen wij de limieten
vaststelden van f 3000 en 4500, ook tegelijkertijd hadden
geregeld de periodieke verhoogingen, dat dan de heer van
Ammers op dit oogenblik al f 4000.zou hebben gehad of
krijgen? Ik geloof, dat U zelf zult moeten antwoordenneen.
"Wanneer wij periodieke verhoogingen hadden vastgesteld, dan
zou hij wellicht na 10 jaren eerst op dit cijfer zijn gekomen,
wat hem nu in eens door een grooten sprong wil doen
bereiken. Dit kan misschien van uw standpunt worden ver
klaard, uit het feit, dat hij zulk een uitstekend ambtenaar
is, maar, vooral omdat wij nu de ongunstige tijdsomstandig
heden hebben, zeggen wij, al houden we daaimede rekening,
we mogen toch die verhooging niet toestaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en met 16 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Timp, P. J. Mulder, Pera, Ver
gouwen, van der Pot, van Gruting, Sijtsma, van der Eist,
Heeres, Driessen, van Tol, Zwiers, Botermans, de Boer, Briët
en Roem.
Vóór stemmen de heeren: Hoogenboom, van Hamel, Bots,
van der Lip, Fischer, Korff, Bosch, Korevaar en Harte velt.
XVII. üntwerp-verordening, regelende het geneeskundig
en hygiënisch toezicht op de openbare en bijzondere scholen
en den werkkring van den schoolarts, ingediend door Mr. A.
van der Eist.
(Zie Ing. St. n°. 12).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik heb in de laatste ver
gadering eenige opmerkingen gemaakt over de wijze, waarop
Burgemeester en Wethouders deze zaak hebben voorbereid.
Het liep toen tegen kwart voor zessen, en eenige leden waren
al verdwenen, zoodat ik daarin een reden vind, er op terug
te komen. Het komt mij voor, dat het leerzaam is voor de
leden, die ook eens met een plan mochten rondloopen om een
verordening in te dienen. Zij kunnen dan leeren uit de be
handeling van deze zaak, dat het goed is om niet te groot
vertrouwen te hebben in Burgemeester en Wethouders, maar
wel degelijk nu en dan te informeeren en zoo noodig van hun
recht gebruik te maken om Burgemeester en Wethouders te
interpelleeren over den stand van zaken. Ik herinner er dus
den Raad aan, dat ik dit voorstel 22 maanden geleden heb
ingediend, terwijl 7 weken daarna reeds het meest belangrijke
advies, nl. dat van de schoolartsen, is ingekomen.
Acht maanden later zond de Schoolcommissie haar advies
in, maar in November 1913 komen Burgemeester en Wet
houders plotseling op het idee om ook nog eens de school
hoofden en besturen van bijzondere scholen te hooren. Dit
wijst er op, dat er in het geheel geen vast plan van werken
bestond, maar dat men begonnen is slechts enkele adviezen
te vragen. Alleen daarmede werd reeds een half jaar verspeeld.
Toch waren een jaar geleden alle belangrijke adviezen inge
komen.
Niettegenstaande dit hebben Burgemeester en Wethouders
nog een half jaar gewacht op de adviezen van twee Katholieke
besturen, waarvan men al te voren kon weten, dat zij ongunstig
zouden luiden. Men heeft niet noodig gevonden om een ter
mijn vast te stellenmen heeft er niet aan gedacht, nu die
adviezen lang uitbleven, om de zaak dan toch maar aan te
te pakken. Dit klemt te meer, omdat de hoofden van scholen
een zeer uitvoerig en belangrijk advies hebben gegeven, niet
alleen over het beginsel, maar ook over de verdere uitwerking
van de verordening en daarvoor maar drie maanden noodig
hadden. In drie maanden kon men dus een uitvoerig advies
geven. Toen de maand Juli er was, kwam de mobilisatie.
Daarna heeft men weer een halfjaar gewacht. Ik zal niet zeggen,
dat dit de kapstok was waaraan men de zaak wilde ophangen,
want een nog veel mooiere kapstok werd, nadat mijn voorstel
was ingediend, op het Raadhuis bezorgd. Waar hij is neer
gezet: op de Kamer van Burgemeester en Wethouders of op
de Kamer van den Wethouder van Onderwijs, weet ik niet.