DONDERDAG 4 FEBRUARI 1915.
23
voorstel van Burgemeester en Wethouders verworpen, dan
is van zelf het verzoek toegestaan en krijgt de R. Kath.
Volksbond de 250 meer.
De heer van Tol heeft gewezen op het groote nut van deze
school. Ik geloof, dat niemand het nut daarvan zal ontkennen.
Het heeft ook niet aan Burgemeester en Wethouders gelegen,
dat geen voorstel tot verhooging van het subsidie is gedaan.
De reden is eenvoudig geweest, dat de school dit jaar ook
van het Rijk en van de Provincie geen verhooging van sub
sidie ontvangt. Dat gezamenlijk geven van subsidie is een
goede gewoonte, die wij in stand moeten houden.
Als de een of andere vakschool moet worden uitgebreid,
dan wordt volgens het bestaande stelsel het benoodigde sub
sidie verdeeld over het Rijk, de Provincie en de Gemeente.
Dragen nu twee van deze drie niet bij, dan is hetgeen één
lichaam bijdraagt, niet voldoende en kan dus het doel, waar
voor het subsidie is gevraagd, niet worden bereikt. Daarom
moeten de subsidies aan elkander worden vastgekoppeld. De
heer Pera zegt, dat de gemeente moet vóórgaan, maar hij
weet toch ook wel, dat regel is, dat de subsidieaanvragen
tegelijk bij de drie lichamen worden ingediend. Meestal gaat
het Rijk vóór, maar alle drie doen het slechts onder voor
waarde, dat ook de anderen zullen bijdragen. Dat is
juist om de zaak aan elkaar geschakeld te houden, omdat
anders het beoogde doel niet wordt bereikt. Daarom geloof
ik ook, dat het goed is om nu het voorstel van Burgemeester
en Wethouders aan te nemen.
Wij wenschen zeker deze teekenschool in stand te houden
en zelfs uit te breiden en te verbeteren, maar dat doel wordt
niet bereikt, wanneer de gemeente alleen hooger subsidie
gaat geven. Daartoe is dat bedrag niet voldoende. Het gevolg
is dat de gemeente haar geld kwijt is en de school toch niet
kan worden uitgebreid. Men moet niet vergeten, dat wanneer
het volgende jaar tot het Rijk en de Provincie het verzoek
wordt gericht om verhooging van subsidie, dan door deze dadelijk
als voorwaarde wordt gesteld de deelneming van de gemeente.
En dan zou men gevaar kunnen loopen, dat hetgeen wij
nu zouden toekennen, niet als zoodanig wordt aangemerkt.
Wij hebben hetzelfde ook gehad met de school voor de
instrumentmakers. Toen het Rijk weigerde, hebben wij de
verhooging van de Provincie ook niet gekregen.
In het onderhavige geval heeft men vergeten de verhoo
ging tijdig bij het Rijk aan te vragen. Komt men nu latei-
weer met het verzoek, dan zijn Burgemeester en Wethouders
bereid mede te werken om aan de teekenschool de verhooging
toe te staan, maar dezen keer geloof ik, dat men moet mede
gaan met ons voorstel tot afwijzing. Wanneer het Rijk het
subsidie had willen verhoogen, onder conditie, dat de gemeente
en de Provincie het ook zouden doen, dan zouden wij stellig
een verhooging hebben voorgesteld.
De heer van Tol. M. d. V. U hebt gezegd, dat alleen ver
hoogd subsidie wordt gegeven, indien uitbreiding van de
school plaats heeft.
Ik meen dat sedert de laatste verhooging van subsidie,
deze uitbreiding heeft plaats gehad. Wanneer men nagaat,
dat de leervakken sedert den aanvang zeer zijn uitgebreid,
en dat er uitnemende leerkrachten aan deze school zijn ver
bonden, dan spreekt het van zelf, dat dit de school financieel
drukt. U zegt, dat de regel is, dat het Rijk ter zelfder tijd
subsidie geeft als Provincie en gemeente. Er is ook een ver
zoek om verhooging bij het Rijk ingediend, maar door mij
onbekende omstandigheden is dit verzoek te laat ingediend.
Eén moet toch echter altijd de eerste zijn, die een subsidie
of een verhooging toestaat. En wanneer dan gezegd wordt,
dat het Rijk wel wil geven, als de gemeente maar voorgaat,
dan vraag ik: wie zal nu de eerste zijn?
De Voorzitter. Wat U hebt gezegd omtrent de uitbrei
ding, is precies wat ik heb betoogd. Wil men in de een of
andere behoefte tegemoet komen, dan moet men flink ingrij
pen. Dan moet het werk worden verdeeld en moeten de sub
sidies in elkander grijpen; alleen dan komt er iets tot stand.
Wil men in de school iets verbeteren, dan geeft dit onkosten
en wat daarvoor noodig is, moeten de drie vennooten geza
menlijk bijbrengen.
Dat men te laat is gekomen bij het Rijk, is niet onze schuld.
Ik geloof, dat de zaak thans genoeg is bezien; het geldt
hier geen principiëele afwijzing van het verzoek, en ik meen
dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders voldoende
gemotiveerd is.
De heer Roem. Is er geen bemiddelingsvoorstel te doen?
Zou de gemeente, wanneer zij nu deze verhooging toestond,
dit niet kunnen doen, onder voorwaarde, dat het Rijk en de
Provincie dit ook zullen doen
De Voorzitter. Die hebben al gezegd, dat zij het niet
doen dat men het volgende jaar terug moet komen.
De heer Roem. Eén moet toch de eerste zijn die het ver
zoek inwilligt. Als de gemeente het nu het eerste doet, dan
ziet het Rijk en de Provincie, dat wij wel willen en geven
zij ook toe.
De Voorzitter. Neen, dat moet alles gelijk geschieden.
Ieder doet het op voorwaarde, dat de ander het ook doet.
Het Rijk wil nu niet en daarom stellen wij voor, om voor
dit jaar afwijzend op het verzoek te beschikken.
Ik zal nu in stemming brengen het verzoek van de afd.
Leiden van den Ned. R. Kath. Volksbond, om verhooging van
de toegekende subsidie.
Het verzoek wordt afgewezen met 20 tegen 5 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Hoogenboom, Vergouwen, van
der Pot, van Gruting, Sijtsma, van Hamel, Bots, van der Lip,
Fischer van der Eist, Heeres, Zwiers, Botermans, Korft', de
Boer, Bosch, Briët, Korevaar, Roem en Harte velt.
Vóór stemmen de heerenTimp, P. J. Mulder, Pera, Driessen
en van Tol.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt daarop
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Het voorstel-van Tol is daarmede vervallen.
XV. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 15 Mei 1902 (Gem. Blad No. 9), houdende regeling van
de jaarwedden der leeraren aan het Gymnasium te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 25.)
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
De artikelen 1 en 2 en daarna de geheele verordening
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
XVI. Voorstel tot nadere vaststelling van de jaarwedde en
den pensioensgrondslag van den adjunct-Directeur der Stede
lijke fabrieken van gas en electriciteit.
(Zie Ing. St. No. 15.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal niet mijn stem aan het
voorstel kunnen geven om de volgende reden.
In de eerste plaats met het oog op het bedrag van het
salaris. De Raad heeft een salaris vastgesteld tusscheri de
grens van 3000 en 4500. Nu is deze ambtenaar slechts
van 19 September 1912 in dienst, dus ruim een paar jaar
nog, en wanneer wij thans medegaan met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, hebben wij de uiterste grens
van 4500 bijna bereikt, en zal men op die manier spoedig
hem het maximum moeten toekennen, terwijl hij nog slechts
korten tijd in dienst is en nog maar heel weinig jaren
ambtenaar is.
In de tweede plaats vind ik het moeielijk voor te stemmen,
met het oog op den toestand van de electriciteitsfabriek.
Wij hebben dezer dagen pas den gasprijs moeten verhoogen,
omdat de opbrengst van die fabrieken minder werd, hetgeen
in de eerste plaats niet aan de exploitatie van de gasfabriek
is te wijten, maar meer, omdat op het oogenblik de electri
citeitsfabriek minder gunstige resultaten oplevert. Met het
oog op de tegenwoordige omstandigheden die vooral ook in
onze gemeente zich laten gelden, werd er steeds op aange
drongen, dat wij zuinig moesten zijn en nu willen Burge
meester en Wethouders beginnen met aan een ambtenaar,
die toch al reeds een behoorlijk salaris ontvangt ƒ3500, bene
vens vrij gebruik van electrisch licht, is werkelijk geen klein
bedrag een partieele verhooging toe te kennen. Wanneer deze
ambtenaar verhooging verkrijgt, waarom zouden dan andere
niet minder verdienstelijke ambtenaren ook niet in zulk een
voorrecht deelen?
Burgemeester en Wethouders voeren aan, dat wanneer men
een verdienstelijk ambtenaar heeft, men zorgen moet hem ook
te behouden. Nu heb ik echter geen vrees, dat hij weg zal
gaan. Doch ware dit zoo, zoo dikwijls wij iemand hebben
opgeroepen, van den heer Holleman af, die ons door den
dood is ontvallen, en Thierens die eene particuliere betrek
king heeft gekregen, tot nu den heer van Ammers, we hebben
steeds uit een goede keus van candidaten een uitstekend
ambtenaar gekregen. Voor zoover het den heer van Ammers
betreft, kan ik niet over zijne bekwaamheden oordeelen, van
de overigen is algemeen bekend, dat zij zeer verdienstelijke
ambtenaren zijn geweest, vooral de eerste, doch ik neem ook
gaarne aan dat de heer van Ammers een goed ambtenaar is.
Ik vrees echter niet, dat wij spoedig dezen ambtenaar
zullen verliezen. Misschien komt er, als de oorlog voorbij is,
groote behoefte aan mannen der techniek, maar tegenwoordig