13 geschieden; dit zal zelfs regel zijn, zooals de praktijk te 's-Gra- venhage heeft geleerd. Door de bepalingen van dit artikel wordt zooveel mogelijk voorkomen, dat de ouders de gegeven wenken, die in onze gemeente steeds door het hoofd der school of door Burge meester en Wethouders (artt 8 en 9) tot de ouders worden gericht in den wind slaan. Ad 2b: nden leerling door een specialist te doen onder zoeken". Het is hier een uitnoodiging, in minder dringenden vorm dan die van art. 7, waar gevaar voor anderen dreigt. Strikt genomen mag de schoolarts niet direct aan de moeder den raad gevenom het kind door een specialist te doen onderzoeken. I)it zou gevaarlijk zijn, als de schoolarts zelf specialist is, en dus wrijving en afgunst tusschen collega's zou kunnen ontstaan. Er is geen reden om aan te nemen, dat de te benoemen ambtenaar specialist is hiermede kan bij de benoeming rekening worden gehouden. Waar in het hier verdedigde stelsel wordt aangenomen, evenals in het Haagsche stelsel, dat de te benoemen geneeskundige noch praktiseerend ge neesheer, noch specialist is, tenzij kinderarts, zal de schoolarts geheel vrij staan. »Geen collega" schreef mij dr. J. J. Pi- geaud voornoemd »denkt er aan mij iets kwalijk te nemen »of te verbieden en ik zend direkt de moeders naar de poli- «kliniek [of naai' een specialist] hetgeen groote tijdsbespa ring geeft". Dit geldt natuurlijk alleen voor kinderen van on- en minvermogenden. Artikel 10. Zie art. 8 der Haagsche verordening. y>En neemt zoo noodig maatregelen tot genezingDit zal het praktijkverbod brengt dit van zelf mede tot de hooge uitzonderingen behooren. Dr. Pigeaud deelt mij omtrent de strekking dezer bepaling mede«In geval van besmettelijke haarziekte, favus, bijv., »is genezing alleen mogelijk in de polikliniek. Het kind wordt »dus daarheen gezonden buiten den huisarts om, die mij dit «nooit kwalijk neemt. De moeders krijgen dan meteen respect «voor de autoriteit van den schoolarts, hetgeen zeer heil- «zaam werkt." Dat de huisarts van min- en on vermogenden wel niets op dezen maatregel tegen zal hebben is bovendien aan te nemen, waar hij immers noch ten huize der ouders, noch op zijn spreekuur tijd en gelegenheid heeft het kind voor genoemde ziekte of voor andere ongesteldheden, die tijdroovende be handeling meebrengen, te behandelen. Hier kan trouwens ook de gewaardeerde hulp der Wijkverpleging worden ingeroepen. Artikel 11. Dit is art. 9 der Haagsche Verordening, behoudens eenige wijziging in de redaktie, die door een der raadsleden terecht minder fraai werd gevonden. Het werd overigens zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen. Doel van dit voorschrift is, volgens Dr. Pigeaud als volgt: Er kunnen gezinnen zijn, met vele kinderen, van welke er een wegens ziekte thuis blijft, terwijl de andere schoolgaan. In tijden van roodvonk- en diphterie-epidemieën gebeurt het dan herhaaldelijk, dat in zulke gezinnen gevallen verzwegen worden. Is er daarvan verdenking bij het hoofd der school, dan opent dit voorschrift de mogelijkheid, om het anders voortwoekerend kwaad te stuiten. Artikel 17. Zie art. 14, Leidsche verordening, die als termijn van inlevering van het Jaarverslag 1 Februari heeft. Leiden, Februari 1913. Bijlage A. VERORDENING, regelende de instelling van Schoolartsen te 's-Gravenhage van den 6en Juli 1909. Artikel 1. 1. Van gemeentewege wordt een hygiënisch en medisch toezicht uitgeoefend op de openbare lagere scholen en de openbare vooibereidings- of bewaarscholen. 2. Dit toezicht strekt zich onder voorwaarden, door Burg. en Weth. vast te stellen, ook uit tot die bijzondere lagere en voorbereidings- of bewaarscholen, welker besturen daartoe aan hun College het verzoek hebben gedaan. Artikel 2. 1. Het in art. 1 bedoelde toezicht wordt uitgeoefend door een schoolarts, zoo noodig bijgestaan door één of meer mannelijke of vrouwelijke assistent-schoolartsen. 2. Voor de administratieve werkzaamheden worden den schoolarts één of meer klerken toegevoegd. 3. Waar in deze verordening de uitdrukking «schoolarts" voorkomt, worden daaronder ook «assistent-schoolartsen" ver staan, ten ware het tegendeel mocht blijken. Artikel 3. Het in art. 1 bedoelde toezicht omvat: a. het hygiënisch toezicht in den ruimsten zin op alle in dat artikel bedoelde scholen; b. het hygiënisch en medisch toezicht op de schoolbevolking en het onderwijzend personeel der scholen, iri dat artikel bedoeld c. het geven van advies op door onderwijzend personeel wegens ziekte aangevraagde verlovenhet instellen van een onderzoek naar den gezondheidstoestand van de(n) wegens ongesteldheid afwezige(n) onderwijzer(es) en in alle andere gevallen, wanneer het door Burg. en Weth. wordt gevraagd d. het geneeskundig onderzoek der candidaat-onderwij- zers(essen) die door Burg. en Weth. daarvoor worden aangewezen. Artikel 4. Het hygiënisch en medisch onderzoek omvat alle voor de eerste maal op de in art. 1 bedoelde scholen geplaatste leer lingen, welk onderzoek zoo vaak wordt herhaald, als dit den schoolarts noodig voorkomt, of hem een leerling tot onderzoek wordt voorgedragen door het hoofd der school of door een klasse-onderwijzer(es) door verplichte tusschenkomst van het hoofd der school. 2. Van eerstgenoemd onderzoek is vrijgesteld de leerling, wiens ouders of verzorgers binnen 8 dagen, nadat hij op de school is geplaatst aan het hoofd der school hebben overlegd een schriftelijke verklaring van een geneeskundige, dat de leerling niet lijdende is aan eenige ziekte, die gevaar of schade voor anderen kan opleveren. 3. Indien de schoolarts het noodig oordeelt, dat een leer ling door een specialist worde onderzocht, zal daarvoor van gemeentewege gelegenheid worden gegeven, tenzij op andere wijze hierin kan worden voorzien. Artikel 5. Vermoedt de schoolarts, dat de leerling lijdt aan eenigerlei ziekte, die gevaar of schade voor anderen kan opleveren, dan wordt die leerling terstond onderworpen aan een geneeskundig onderzoek, hetzij door den schoolarts, hetzij door een specialist. 2. Indien daaruit blijkt, dat de leerling in zoodanig geval verkeert, stelt hij aan Burg. en Weth. of aan het bestuur der bijzondere school bij gemotiveerd schrijven voor, dien leerling niet langer tot die school toe te laten. 3. In spoedeischende gevallen is de schoolarts bevoegd zoo- danigen leerling in afwachting van de beslissing van de school te doen verwijderen. Artikel 6. 1. Bij het onderzoek is zooveel mogelijk een der ouders of verzorgers, bij voorkeur de moeder of een der vrouwelijke nabestaanden tegenwoordig, die daarvoor een oproeping ont vangen. 2. Zoowel het hoofd 'der school als de betrokken klasse- onderwijzeres) kan door den schoolarts worden uitgenoodigd het onderzoek bij te wonen. Artikel 7. '1. De schoolarts doet den ouders of verzorgers van den leerling mededeeling van zijne bevinding en voor zooveel noodig ook aan het hoofd der school en voegt daarbij de inlichtingen, welke hij noodig acht. 2. Hij is bevoegd de ouders of verzorgers uit te noodigen om a. zich met den leerling te vervoegen op door hem te bepalen tijd en plaats, opdat hij dezen aan een hernieuwd en meer uitgebreid onderzoek onderwerpe; b. den leerling door een specialist te doen onderzoeken. 3. Hij houdt nauwkeurig aanteekening van de uitkomsten, welke het onderzoek heeft opgeleverd en gaat na, welk gevolg zijn raadgevingen hebben gehad. Artikel 8. Het hoofd der school zendt omtrent den leerling, bij wien hij of een der onderwijzers(essen) besmettelijke ziekte vermoedt, onmiddellijk bericht aan den schoolarts. Deze onderzoekt, met inachtneming van art.. G, den leerling en neemt zoo noodig maatregelen tot genezing. Ook kan hij overeenkomstig art. 5, 2e en 3e lid handelen. A. VAN DER ELST. O- 1 -v' 'Hij li'.JJJI'.» IVI ÏJJ ilMU il uoiii JOj Wiivy.i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1915 | | pagina 7