156 der verbreking verschuldigde, vermeerderd met f 0,50 als vergoeding voor de onkosten van het verbreken van den toevoer en het herstellen der aansluiting. Indien in geval van faillissement van den aangeslotene de curator zich schriftelijk aansprakelijk stelt voor de betaling van de kosten van electriciteitsverbruik of anderszins gedurende het faillissement, is de Directie niet bevoegd den toevoer van den stroom af te sluiten. In dat geval wordt de curator voor de toepassing dezer verordening als de aangeslotene aangemerkt. De Directie is evenmin tot afsluiting bevoegd uit hoofde van de niet-voldoening van gelden, welke bij faillissement van. den aangeslotene reeds vóór de faillietverklaring ver schuldigd waren, indien de curator zich schriftelijk aanspra kelijk stelt voor de betaling van de kosten van electriciteits verbruik of anderszins gedurende het faillissement. Art. 13. De aangeslotene, die geen verdere levering van stroom verlangt, is verplicht hiervan schriftelijk aan de Directie kennis te geven. Bij verzuim van deze aangifte blijft hij overeenkomstig de bepalingen dezer verordening aansprakelijk, ook al heeft geen verder verbruik plaats. Art. 14. De aangeslotene is verplicht de door de Eiectriciteitsfabriek aangebrachte leidingen en toestellen te vrijwaren tegen schade en te zorgen, dat de op den meter, de aansluitingskast en op verdere toestellen aangebrachte zegels niet worden geschonden. Alle schade aan den aansluitkabel of aan eenig door de Eiectriciteitsfabriek ten behoeve van den aangeslotene aan gebracht toestel of aangebrachte leiding, anders dan door het gewone verbruik ontstaan, wordt vanwege de Eiectriciteits fabriek voor rekening van den aangeslotene hersteld, daar onder begrepen de vervanging van wat tengevolge van zoo danige schade onbruikbaar is geworden. De aangeslotene is verplicht aanstonds aan de Directie kennis te geven van in den aansluitkabel of door de Eiectriciteits fabriek aangebrachte toestellen en leidingen ontdekte gebreken. Akt. 15. Het is den aangeslotene verboden den aan hem geleverden stroom aan derden te verkoopen of te verstrekken, tenzij met goedkeuring van Commissarissen en onder door dezen te stellen voorwaarden. Art. 16. De Eiectriciteitsfabriek is tot geenerlei schadevergoeding verplicht, indien door de levering van stroom schade of hinder mocht ontstaan, of indien de levering mocht worden verhin derd of belemmerd. Art. 17. De Directie is bevoegd den toevoer van stroom naar eenige aansluiting zonder eenige schadevergoeding te verbreken, indien door het verbruik hinder in het kabelnet ontstaat, en voorts: 1. bij wijziging eener binnenleiding zonder voorafgaande kennisgeving aan de Directie of in strijd met de door Com missarissen' vastgestelde voorschriften 2. indien de keuring van een binnenleiding of het toezicht daarop of de opneming van den meter aan het daarmede belast personeel wordt belet of bemoeilijkt; 3. onverminderd het bepaalde bij art. 13, indien zware schade is toegebracht aan den aansluitkabel of eenig door de Eiectriciteitsfabriek aangebracht toestel, of indien de op de aansluitingskast of de op den meter of op eenig toestel aan gebrachte zegels zijn verbroken 4. bij levering van stroom aan derden, in strijd met het bij art. 15 bepaalde; 5. bij wanbetaling als voorzien bij art. 12 6. wanneer een aangeslotene de Eiectriciteitsfabriek de uitoefening van hare krachtens deze verordening verkregen rechten belet of haar daarin belemmert; 7. bij overtreding van de verdere bepalingen van deze ver ordening of bij niet naleving van door Commissarissen of de Directie krachtens deze verordening gegeven voorschriften of van met Commissarissen of de Directie overeengekomen voor waarden. Den aangeslotene wordt vooraf schriftelijk medegedeeld, dat de toevoer zal worden verbroken. Is dit niet mogelijk, zoo wordt hem onmiddellijk nadat de verbreking heeft plaats gehad, hiervan schriftelijk kennis gegeven. In de gevallen vermeld onder 1 tot en met 7 is voor her stelling der aansluiting f 3.— als vergoeding van kosten ver schuldigd, behoudens het in art. 12 omtrent abonnements installaties bepaalde. In de gevallen, vermeld onder 2, 3, 4, 6 en 7 zijn Commis sarissen bevoegd verdere levering van stroom te weigeren. In alle andere gevallen wordt de aansluiting hersteld, zoo dra de reden der verbreking is opgeheven. Art. 18. De aangeslotene, die zich bezwaard acht door eenige hande ling van de Directie, kan hierover schriftelijk zijn beklag indienen bij Commissarissen, aan wie in deze de beslissing blijft. Art. 19. Wijzigingen, welke in deze verordening of in de voorschriften voor de binnenleidingen mochten worden gebracht, zullen zoo spoedig mogelijk bekend gemaakt worden. Art. 20. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1915. Op dat tijdstip vervalt de verordening van 5 December 1912 (Gem. Blad no. 33), gewijzigd bij verordening van 22 Mei 1913 (Gem. Blad no. 16). 2°. te bepalendat alle in den loop der jaren toegestane aanvullingen van de Vernieuwings- en Uitbreidingslondsen der lichtfabrieken zullen worden beschouwd als te zijn ge weest aanvullingen van de oorspronkelijke kapitalen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 4 December 1914. Bij dezen hebben wij de eer U te doen toekomen eene ge wijzigde verordening op het beheer en bestuur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteitter vervanging van de bestaande verordening van 26 October 1911. Tevens geven wij in overweging de verordeningenhou dende instructies van den Directeur en den adjunct-Directeur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit dd. 22 Fe bruari 1912, te wijzigen. In twee afzonderlijke stukken hier- bijgevoegd, zijn de wijzigingen aangegeven. Verder gaat hierbij een ontwerp van wijziging van de ver ordening, houdende instructie van den Hoofdboekhouder. Wij leggen hierbij over een memorie van toelichting voor de gewijzigde bedrijfsverordening en voor de wijzigingen van de instructies der drie bovengenoemde ambtenaren. Tevens leggen wij hierbij over ontwerp-verordeningen voor de levering van gas en van electriciteit, vergezeld van toe lichtingen op de voorgestelde ontwerpen. Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit N. C. de Gijselaar, Voorzitter. J. Korevaar P.Azn. Fokker. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. MEMORIE VAN TOELICHTING bij de Ontwerp-Verordenin- gen voor de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit A—D. Bij het samenstellen der ontwerp-verordeningen is zooveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande bepalingen. Bij de verordeningen, zooals die thans in ontwerp worden aangebodenzijn de volgende leidende beginselen in acht genomen. a. Ten aanzien van de ambtenaren. 1. Er is, op den grondslag van het bestaande systeem, onderscheid gemaakt tusschen de ambtenarendie direct ver antwoordelijk zijn tegenover den Gemeenteraad, respectievelijk aan Commissarissen, en de ambtenaren, die verantwoordelijk zijn tegenover den Directeur. Als ambtenaren met zelfstandige verantwoordelijkheid zijn aangewezen: de Directeur, de adjunct-Directeur en de Hoofd boekhouder, de beide laatsten behoudens hun ondergeschikt heid aan den Directeur, die belast is met de algemeene leiding. Uit de zelfstandige verantwoordelijkheid dezer ambtenaren vloeit voortdat hun benoeming geschiedt door den Gemeente raad, dat voor hen een Instructie door den Gemeenteraad wordt vastgesteld en dat hun onderlinge verhouding ook in de bedrijfs verordening wordt geregeld. In het algemeen zijn in de Ontwerpen de voorschriften gevolgd, neergelegd in de concept-verordening, regelende den rechtstoestand van de ambtenaren der Gemeente Leiden. De instructiën voor de overige ambtenaren worden daarom vast gesteld door Burgemeester en Wethouders. Met behoud van het door de bestaande verordening gehul digde stelselis getracht in het ontwerp een meer systematische en meer nauwkeurige omschrijving van den werkkring en de verantwoordelijkheid der hoofdambtenaren te geven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 10