DONDERDAG 18 JUNI 1914. 89 Een ander punt betreft de zekerheid of de te koopen ter reinen, die in de gemeente Leiderdorp liggen, wel door van Ulden voor het beoogde doel, d.i. voor berging van vuil, zullen mogen worden gebruikt. Burgemeester en Wethouders halen aan de verordening van Leiderdorp van 28 October 1909 Wat heeft die gemeente eigenlijk daarbij gedaan? De gemeente Leiderdorp heeft daarbij gebruik gemaakt van art. 4, 2° en bepaalde terreinen, voor berging en bewerking van vuilnis en bagger aangewezen, met verbod om dit bedrijf elders uit te oefenen. Dit sluit niet in, dat die aangewezen terreinen ook zonder nadere vergunning volgens de Hinderwet door de gemeente Leiden zouden kunnen worden gebruikt, want Leiderdorp heeft gebruik gemaakt van art. 4, 2° en niet van art. 4, 1° waarin meer speciaal wordt vastgesteld de bevoegdheid van de gemeente om wijken, buurten ot straten aan te wijzen voor de oprichting van bepaalde inrichtingen, met de bijvoeging, dat die oprichting dan zonder voorafgaande vergunning kan geschieden. Nu lijkt het mij, dat v\aar Leiderdorp heeft ge bruik gemaakt van art. 4, 2°, zij wel heeft aangewezen ter reinen, en ook wel andere terreinen heeft verboden, maar dat dit niet uitschakelt, dat eigenlijk, wanneer onze gemeente op de aangewezen terreinen een dergelijke inrichting wil vestigen, toch nog eene vergunning volgens de Hinderwet wordt gevorderd. Heb ik dit niet mis, dan staat dus nu nog niet vast, dat die volgens de Hinderwet gevorderde vergunning zal worden verkregen. Ik stel mij echter wel voor, dat de gemeente Leiderdorp de vergunning niet zal weigeren, maar er toch bepaalde voorwaarden aan zal verbinden, en dan zou ik willen vragenhebben Burgemeester en Wethouders zich vooraf overtuigd, dat de voorwaarden, die door de gemeente Leiderdorp zullen worden gesteld bij het verleenen dier ver gunning, die noodig is, kunnen worden nageleefd eri niet te bezwarend zijn om tot den aankoop van de perceelen over te gaan. M.a.w., wanneer wij dezen grond aankoopen, zijn wij dan volgens Burgemeester en Wethouders volkomen zeker, dat wij dien grond nuttig en voor het beoogde doel kunnen gebruiken. Die zekerheid, vooral wanneer men art. 4, 1° en 2°, nagaat, is eenigszins twijfelachtig, zoolang men niet met Burgemeester en Wethouders van Leiderdorp overeengekomen is over de quaestie van de verleening van de vergunning voor het be trokken terrein, of onderdeel daarvan. Want naar ik meen, zou het Gemeentebestuur van Leiderdorp bijv. voor een bepaald gebruik van het terrein zekere voorwaarden stellen, bijv. ten opzichte van het verbranden van vuil, zooals dat tegenwoordig op de Waard gebeurde en aanleiding tot klachten gaf, en zou Leiderdorp kunnen gaan vorderen, dat die ver branding niet anders zou mogen geschieden, dan bijv. in ovens en niet in de open lucht. Uit de stukken blijkt niet, dat Burgemeester en Wethouders, dat ook hebben voorzien. Ik zou dus zeer gaarne over een en ander eenige nadere toelichting van Burgemeester en Wethouders ontvangen. Ten slotte nog eene vraag: Wanneer de vergunning zal worden gevraagd, is het dan de bedoeling van Burgemeester en Wethouders, dat die vergunning zal worden gevraagd door den betrokkene, in casu den heer van Ulden, of wel door de gemeente, wat mij in elk geval wel zoo wenschelijk voorkomt, aangezien de gemeente eigenaar van het terrein is. Dan ten slotte nog deze opmerking: ik zie, dat de kosten voor inrich ting van het terrein, uog niet, juist zijn opgemaakt, doch ge raamd worden op 2000 a /"3000. Naar mijn inzien is dit wel wat laag geraamd, maar gaarne zie ik eenige inlichtingen daarover van Burgemeester en Wethouders te gemoet. De heer Sjjtsma. Ik zou alleen eene vraag willen doen en wel deze, of wij, wanneer wij besluiten tot den aankoop van den grond, ons ook verplichten, om de regeling, zooals die door Burgemeester en Wethouders t. o. van van Ülderi is voor gesteld, in zijn geheel te accepteeren, of dat wij er later nog eens over kunnen spreken? Burgemeester en Wethouders geven hier aan, op welke' wijze men straks het terrein in orde kan maken en hoe men met van Ulden tot overeen stemming kan komen, Maar dit komt zeker later wel weder ter sprake, of ligt er in principe in opgesloten, dat wij in zee gaan met het voorstel, gelijk het nu door Burgemeester en Wethouders is gedaan? De heer Fokker. In aansluiting ongeveer aan de vraag door den heer Sijtsma gesteld, zou ik willen vragen, of van Ulden zich bereid heeft verklaard om voor dit deel een huur van 250.per jaar te betalen, terwijl hij zich ook bereid heeft verklaard om de helft te betalen van de kosten van inrichting, die nu aanvankelijk worden geraamd op 2000. a 3000.Maar als die kosten nu eens meer bedragen dan die som? Betaalt hij dan ook de helft van dat meerdere? De heer Botermans. M. d. V. Voor de inrichting van het terrein dat nu voor berging van vuil bestemd wordt, worden de kosten van inrichting begroot op f 3000.waarvan van Ulden de helft zal betalen. Maar wanneer dit terrein nu te klein Hvordt en vergroot moet worden, betaalt de pachter dan weer de helft van de kosten van de inrichting van het nieuwe gedeelte? De heer Fischer. In antwoord op de gestelde vragen, zal ik in de eerste plaals voorlezen een stuk dat bij de stukken heeft gelegen. Daar staat aan het hoofdafschrift. Wij lezen daar »De ondergeteekende P. van Ulden, pachter van het bag- gerwerk, neemt aan om, ingeval de gemeente Leiden eigenares wordt van de perceelen kad. Leiderdorp Sectie A Nos. 81 en 3458 te huren een deel van die perceelen groot 1 H.A. tegen een jaarlijkschen huur van ƒ250.(twee honderd vijftig gulden) en bovendien bij te dragen de helft van de kosten, noodig om dit terreingedeelte in te richten voor opslagplaats van vuilnis enz. en baggerterrein, onder voorwaarde, dat bij gebleken behoefte aan meerder terrein voor genoemde doel einden dit onder overeenkomstige voorwaarden zal kunnen worden verkregen. Bij het tot stand komen van deze overeenkomst ziet onder geteekende van het gratis gebruik van het thans toegewezen terrein in de Waard af." Dat betreft dus de vragen die gesteld zijn door de heeren Fokker en Botermans en gedeeltelijk ook door den heer Hoogenboom. De tweede vraag door den heer Hoogenboom gesteld was deze: zijn de perceelen langs de Stinksloot, die de gemeente nu reeds in eigendom heeft niet voor het beoogde doel geschikt? Daarop kan ik antwoordenin elk geval veel minder dan het terrein wat men nu op het oog heeft, want dit ligt aan een groot water, terwijl de Stinksloot slechts van één kant behoorlijk te bevaren is, waardoor het veel minder geschikt is gelegen voor menschen die er komen om zaken weg te halen, zoodat zeker een pachter, veel minder aan dat terrein heeft. M. d. V. De heer Hoogenboom heeft verder gevraagd, of zonder nadere vergunning van Leiderdorp van dat terrein gebruik mag worden gemaakt. Daar kan ik dit op antwoorden dat er met de gemeente Leiderdorp geconfereerd is, en dat daarbij gebleken is, dat de eventueel te stellen voorwaarden, wanneer die vergunning wordt gevraagd, niet van ernstigen aard zijn. Ik zal er niet verder op ingaan, maar in het algemeen waren de voorwaarden volstrekt niet overmatig zwaar. Of de vergunning zal gevraagd worden door de Gemeente of den pachter, maakt op het oogenblik nog een punt van overweging uit. Wij kunnen zien, wat het beste is. Vraagt de gemeente ze, dan hebben Gedeputeerde Staten daarover te beschik ken, en niet Burgemeester en Wethouders van Leider dorp. Nu, wat de heer Hoogenboom nog heeft opgemerkt over de raming. Dat is een quaestie, die later kan worden besproken, maar uit het stuk, dat ik zooeven heb voorgelezen, blijkt ook, dat van Ulden voor de verdere inrichting niet alleen de helft van de kosten heeft bij te dragen, maar werkelijk ook de kosten voor de inrichting in het geheel, afgescheiden van de cijfers, die op het oogenblik in de Ingekomen Stukken zijn genoemd. Eindelijk nog de vraag, of wij vastzitten aan de regeling met van Ulden. Ja, in zekeren zin, maar eenzijdig, natuurlijk. De verklaring, die ik zooeven heb voorgelezen, is eene verklaring van van Ulden zelf, maar het gewijzigde contract moet later nog ter sprake komen. De Voorzitter. Ik zou nog gaarne wat aan het betoog van den heer Fischer wensehen toe te voegen. In principe is men dus met van Ulden tot overeenstemming gekomen. We hebben het bestaande contract met van Ulden. Wanneer deze nu daarbij de door den heer Fischer voorgelezen ver plichtingen op zich neemt ten aanzien van de nieuwe ter reinen en in verband daarmede van het gratis gebruik van den thans door hem gebruikten grond afstand doet, dan moe ten we het zóó besohouwen, dat het thans voorgestelde als 't ware een amendement is op het oude contract. De heeren kunnen zijn voor of tegen de wijze, waarop het contract is gesloten, maar nu zal iedereen toegeven, dat wij niet anders kunnen doen, dan die wijzigingen in het contract te maken, die noodig worden door het voorstel thans door ons gedaan. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het praeadvies besloten. XIV. Voorstel: a. tot aankoop van verschillende perceelen weiland en bol-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 9