88 DONDERDAG 18 JUNI 1914. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Pera. M. d. V. Ik zal mij tegen dit voorstel niet verzetten, maar wensch toch nog een enkele opmerking te maken. Den 30sten Juni 1910 werd ons aangeboden een salaris regeling voor de geneesheeren verbonden aan Endegeest, Rhijngeest en het toen nog op te richten Voorgeest. Bij die gelegenheid werd door mij verklaard, dat ik mij niet kon ver eenigen met de voorgestelde regeling, wel met de oogen- blikkelijke verhoogingen, die daarvan een gevolg zouden zijn. Ik wenschte toen met die regeling niet mede te gaan, in het bijzonder wat betreft het salaris dat na de periodieke ver hoogingen, aan den Directeur zou worden toegekend. De reden van mijn verzet heb ik toen opgegeven n.l. omdat het mij doelmatiger voorkwam om den Directeur, die bij mij zeer hoog staat aangeschreven, niet een salarisverhooging te geven, doch wel maatregelen te nemen, dat hij niet al te veel met werkzaamheden zou worden overladen. De verhooging toen voorgesteld baseerde zich op hetgeen elders werd gegeven, maar ook op de toeneming van zijn werkzaamheden. Nu kan zeker in het toenemen van werkzaamheden in menig geval een reden liggen tot verhooging van salaris. Het kwam mij echter voor, dat de werkzaamheden, die hem werden opgedragen, langzamer hand veel te veel werden en ik heb toen in die richting willen werken, dat men hem liever wat meer steun moest geven in zijn werkzaamheden, terwijl ik van het voorgestelde maximum salaris niet de noodzakelijkheid inzag. Mijn stem is toen ge weest die eens roependen in de woestijn, alleen hebben later de heeren Sijtsma en Fokker er aan herinnerd, dat wel wat meer op mijne woorden had mogen worden gelet. Want wat gebeurde. Den 30sten Juni 1910 had ik tegen het te veel op dragen van werkzaamheden gewaarschuwd en het was precies 4 weken later, dat Burgemeester en Wethouders namens de Commissie van Endegeest bij den Raad een voorstel indienden, om de werkzaamheden van den Directeur wat te verlichten, want hij had te veel werk. En wat is nu het geval? Op het oogenblik dat deze uitgaaf weer wordt voorgesteld, al is het nu niet zoo veel, wordt toch onderhands weer genoemd het argument van meerdere werkzaamheden. Nu acht ik het dringend noodig, dat vooral rekening wordt gehouden met de werkkracht van den Directeur, want het komt mij voor, dat de werkzaamheden van dien Directeur' langzamerhand zoo worden vermeerderd, dat zij voor iemand niet meer zijn te dragen, zoodat hiermede intijds moet worden rekening ge houden. Ik acht dit een zaak van groote noodzakelijkheid. Juist omdat wij tegenwoordig een uitnemenden Directeur be zitten, moeten wij wat zijn krachten betreft, de zuinigheid be trachten, opdat hij niet vóór zijn tijd afgewerkt is, maar nog langen tijd zijn diensten aan de gemeente kan bewijzen. De Voorzitter. Zeker apprecieeren wij allen de goede qualiteiten en de groote werkkracht van den Directeur, doch dat is iets wat op het oogenblik niet ter zake doet. De Directeur heeft geenszins verklaard, dat hij te veel werkzaamheden heeft; wij hebben nooit kunnen bemerken, dat hij overwerkt was. Dat ligt niet hieraan dat hij te weinig doet, maar omdat het een man is met zeer veel werkkracht, die zijn werk met lust doet. Dat zit nu eenmaal in den mensch of het zit niet in hem. Men hoort soms van menschen, die zoo weinig willen werken, dat zij ten slotte bijna niets meer willen doen, en weer van anderen met zoo'n groote ambitie, dat zij niet rusten, voordat zij hunne heele taak hebben afgedaan. Ik geloof, dat wij onder die laatste categorie Dr. van der Kolk kunnen rekenen. Maar het spreekt van zelf, dat wanneer wij bemerken dat daardoor zijn werkkracht vermindert, of liever zijn gezond heid en zenuwen gaan lijden, de Commissie te zijner tijd on getwijfeld zal komen met een voorstel, om hem van eeu ge deelte van zijn werk te ontlasten. Dit voorstel echter is alleen gedaan om redenen van billijk heid, daar in bijna alle gestichten de toestand zoo is, als het voorstel beoogt. De heer van der Kolk heeft ook niet zelf gezegd, dat zijne lasten te zwaar waren. Zelf heeft hij gezegdlaten wij een nieuw paviljoen er bij brengen, dat maakt de exploitatie beter. Ieder jaar kost het krankzinnigen wezen meer aan de gemeente, maar nergens is het ook zoo goedkoop ingericht en vinden de armen eene zoo goede verzorging; in dat opzicht geloof ik niet, dat Leiden door eenige andere stad wordt overvleugeld. De heer van der Kolk heeft dus zelf voorgesteld, de inrich ting winstgevender te maken en nu vonden wij het ook bil lijk, dat waar hij zelf zooveel ambitie toont, hem thans ook weder vergoeding wordt gegeven voor het gemis van vrij vuur en licht. Dit vrije vuur en licht heeft hij gehad zoolang zijn woning in het kasteel was. Hij heeft het verloren, omdat destijds een gedeelte van den Raad niet was ingenomen met zijne verhuizing naar eene aparte woning, hetgeen onder de gegeven omstandigheden eer een voordeel is te noemen, want het maakt hem frisscher, wanneer hij een eindje van zijne werk afwoont en niet steeds te midden zijner patiënten zit. Er is toen aan zijn verlangen naar een eigen woning vol daan en thans zouden wij hem ook weer in het genot willen stellen van vrij vuur en licht, hetgeen trouwens ook in de meeste andere gestichten wordt toegestaan. Dit is de strekking van ons voorstel. Wij zullen overigens den wenk van den heer Pera ter harte nemen. De heer Pera. Ik wil nog even eene opmerking maken. U zegt, M. d. V. dat dit voorstel geen verband houdt met de werkzaamheden, maar Burgemeester en Wethouders wijzen er toch zelf op in hun voorstel, dat hij op het oogenblik meer werk heeft en waarschijnlijk nog meer zal krijgen. Het toe te staan emolument woidt dus wel in verband ge bracht met meerdere werkzaamheid. Wat overigens zijne deugden betreft; juist voor die personen, die zich geheel en al aan hun werk geven, en met eigen krachten geen rekening houden, is het noodig, dat anderen, die mede geroepen zijn om den omvang hunner werkzaamheden te bepalen, rekening houden met wat op redelijke wijze van een actief persoon kari gevergd worden. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De artikelen 1 en 2 worden zonder beraadslaging of hoof delijke stemming aangenomen. Eveneens daarop de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming. XII. Voorstel: a. tot aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwings fonds der Gasfabriek en dat der Electriciteitsfabriek b. tot vermindering van het bedrijfskapitaal der Gasfabriek en tot aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds dier fabriek; c. tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (Zie lng. St. No. 130.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XIII. Voorstel: a. tot aankoop van de perceelen, kad. bekend gemeente Leiderdorp, Sectie A, nis 81 en 3458; b. tot beschikbaarstelling van de voor dien aankoop benoo- digde gelden. (Zie lng. St. No. 131.) De beraadslaging wordt geopend. Den heer Hoogenboom. M. d. V. Ten aanzien van dit voor stel zou ik een paar vragen willen stellen, daarbij in het midden latende de quaestie of er werkelijk reden is om van gemeentewege uit te zien naar een nieuw terrein voor van Ulden, ter berging van het vuil. Ik wil dit punt laten rusten, omdat daarvoor uitsluitend billijkheidsgronden zijn aange voerd; immers de gemeente heeft geenerlei verplichting op zich genomen om hem een terrein te verschaffener is alleen indertijd bepaald, dat hij mocht gebruik maken van het terrein, dat de gemeente had. Er zijn echter een paar andere zaken, die in het praeadvies in het duister worden gelaten. In de eerste plaats doet zich de vraag voor, of van Ulden zich vereenigen kan met het gebruik van de terreinen, die de gemeente op het oog heeft. Hij heeft in zijn adres gevraagd hem een terrein te zien aangewezen, dat minstens even gunstig gelegen is als het tegenwoordige. Nu zie ik in het praeadvies niet direct bevestigd, dat van Ulden de terreinen voor het beoogde doel zou willen gebruiken. Is dat niet het geval, dan zou men den koop achterwege kunnen laten. Dan is het mij ook opgevallen, dat de verordening die de gemeente Leiderdorp heeft gemaakt, slaat op een serie per ceelen, waaronder vallen perceelen, die de gemeente Leiden reeds in handen heeft, nl. nrs. 64 en 65 langs de Stinksloot, ter grootte van bijna 2 Hectaren. De terreinen die de gemeente thans wenscht aan te koopen zijn groot 4.31.20 H.A.; maar Burgemeester en Wethouders zeggen in hun praeadvies, dat men kan beginnen met een gedeelte er van te gebruiken nl. perceel nr. 81 groot U/2 H. A., hetgeen Burgemeester en Wethouders voor de eerste behoefte groot genoeg achten. Nu doet zich dus de vraag voor: waarom stelt de gemeente niet beschikbaar de perceelen, die zij reeds heeft en die een 700 M. verder langs de Stinksloot zijn gelegen in den zelfden polder en die misschien voor dit doel even goed gebruikt kunnen worden. Ik stel het niet voor, ik vraag het slechts; in het praeadvies wordt daaromtrent niets gezegd. Wat is dus de overweging geweest om de eigendommen, die de ge meente heeft niet nuttig te gebruiken, maar om andere eigendommen te koopen?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 8