86 DONDERDAG 18 JUNI 1914. De heer Reimeringer. M. d. "V. Het is voor mij eenigszins moeilijk over deze zaak te spreken, daar ik zelf lid ben van den Armenraad en toevallig bij den opzet van de begrooting niet aanwezig was. Maar ik moet toch in deze mijn standpunt blijven hand haven en dat van de meerderheid van de Commissie van Financiën. Ik wil den heer Briët inededeelen, dat de post voor de verwarming en de verlichting niet maar willekeurig is genomen, doch wel degelijk is rekening gehouden met het geen in andere groote gemeenten als Utrecht bijv., is uitge geven. Naar mijn gevoelen, moet het voorstel van de Com missie van Financiën gehandhaafd worden. Verder zal ik er- niet op ingaan. De heer Bosch. M. d. V. Ik was tot nu toe gewoon aan sprakelijk te worden gesteld voor hetgeen ik gezegd heb, doch niet voor hetgeen ik niet heb gezegd. Ik dank den heer Fokker voor zijn vriendelijkheid, om mij eene gedachte toe te schrijven, die ik niet heb gehad en ook niet heb geuit. De heer Briët. M. d. V. [Ik wil even antwoorden op de bezwaren, door den heer Sijtsma geopperd. Die heeft gezegd wij moeten de zaak in den beginne niet te grootscheeps aan pakken, doch in het klein werken, dan kunnen wij later zien, hoe de zaak groeit. Dit kan wel goed zijn bij eene andere zaak, maar niet voor den Armenraad; daar is in den beginne meer personeel noodig, dan later het geval is. Terwijl men later waarschijnlijk kan volstaan met een armbezoeker en een klein bureauklerkje, moet men er nu nog een groote bij hebben voor de kaartenregisters en andere stukken. Het komt vooral op de inrichting aan. In den eersten tijd moeten opgemaakt worden de registers met volledigen inhoud van de toestanden in verschillende gezinnen, die ondersteuning noodig hebben in de gemeente, waar de Armenraad gevestigd is. Men begrijpt, dat daarom in de verschillende plaatsen in den eersten tijd zooveel meer personeel noodig is. Vandaar dat te Arnhem wordt gesproken van een post voor tijdelijk personeel. Dat is toch noodig voor het onderzoek, dat den eersten tijd moet plaats hebben Van daar dat in Den Haag opnieuw voor 1914 f 400.is aangevraagd voor meer tijdelijk personeel. De voorstelling, als zou men in den beginne met een kleinen opzet kunnen volstaan en later de zaak uitbreiden, is beslist verkeerd en in strijd met den toestand zooals deze behoort te zijn; want als men begint met heel beperkt te onderzoeken, dan verspeelt de Armenraad zijn crediet tegenover instellingen van weldadig heid en zij hebben geen vertrouwen meer in de informaties, die van dien Raad uitgaan. Juist dit vertrouwen te winnen is hoofdzaak voor den Armenraad. M. d. V. Ik wil mededeelen, dat de bedoeling is een klerk aan te stellen op f 6.in de week en een boekhouder-arm- verzorger; een groote klerk voor tijdelijk om dezen later te vervangen door een klerkje op f 2.— in de week. Dat zal de begrooting van 1914 wel aanwijzen. De heer Fokker wil wel een armbezoeker toestaan voor een jaar, welnu, elk jaar komt de begrooting weer in den Raad en telken jare worden de gelden weer toegestaan. Ik meen, dat het bezwaar van den heer Fokker wordt ondervangen, doordat over de begrooting telken jare wordt beslist. De heer Reimeringer en het andere lid van de Commissie van Financiën willen den post voor verlichting en verwarming verminderen met ƒ200.dat is, omdat deze hun te hoog voorkomt en Utrecht ook slechts ƒ200.geraamd heeft. Ik heb zooeven meegedeeld, dat in Utrecht de zaak anders is, omdat daar het Bureau van den Armenraad wordt ge houden in het groote huis van den Secretaris van den Armenraad. Wij hebben gemeend met het oog op die omstandigheid hier een eenigszins hooger bedrag te moeten uittrekken, want het spreekt vanzelf dat waar het bureau wordt gehouden in het huis van den Secretaris, ook de kosten van schoonhouden, ver warming en verlichting minder zullen zijn. De heer Sijtsma beweert dat het hier eigenlijk een privé kantoor is van den heer van der Goes, waarin de Armenraad wordt ondergebracht. Neen, het perceel door den heer van der Goes gebruikt, wordt geheel beschikbaar gesteld voor den Armenraad. De heer van der Goes is pas advocaat en ieder weet, dat men dan nog niet zooveel te doen heeftdan komen er vooral gratis cliënten en legt men meer toe dan men verdient. En nu is het ook voor den Armenraad van belang, dat hij zijn kantoor heeft in het gebouw van den Armenraad, want dan is hij daar altijd te vinden. Stel dat er twee kantoren waren, een voor den Armenraad en een voor hem persoonlijk, dan zou dit veel minder in het belang zijn van den Armenraad. Op het kantoor van den Armenraad zou hij dan alleen te vinden zijn op de uren in zijn instructie aangegeven, terwijl hij er nu bijna den geheelen dag te vinden zal zijnalleen woont en slaapt hij er niet. Men kan dus gerust zeggen, dat het uitsluitend het kantoor is van den Armenraad, waar de heer van der Goes echter tevens de gelegenheid heeft om zijn practijk uit te oefenen. Het zou mij spijten, wanneer om een paar honderd gulden de begrooting zou worden verworpen, en daarom zou ik de Commissie van Financiën willen verzoeken ik dank den heer Bosch er intusschen voor, dat hij zijn oordeel heeft gewijzigd om nu niet over die ƒ200.te vallen, maar ge noegen te nemen met de verzekering onzerzijds, dat wij de meest mogelijke zuinigheid zullen betrachten. De Voorzitter, Zooeven vroeg de heer Fokker om eenprae- advies. Zooals ik reeds zeide: bij zulk een begrooting die aan den Raad wordt overgelegd ter goedkeuring, behoeft slechts een advies gegeven te worden door de Commissie van Finan ciën. Het gaat er dus om de begrooting aan te nemen of te verwerpen, een van tweëen. En nu geloof ik, dat na het geen door den heer Briët is medegedeeld, dat ik gerust kan adviseeren om de begrooting goed te keuren Ik geloof dat wij van den heer Briët nu genoegzaam gehoord hebben, dat ook de Armenraad op zuinigheid is gesteld. Hij verklaarde, dat verscheidene posten slechts van tijdelijken aard zijn. En waar de Raad elk jaar de begrooting opnieuw kan beoor- deelen, geloof ik dat het niet goed zou zijn om haar thans te verwerpen. Er is natuurlijk nog een andere weg nl. om bij motie den Armenraad te verzoeken enkele posten te ver minderen zooals door de Commissie van Financiën is voor gesteld, maar zooals de Voorzitter van den Armenraad reeds heeft medegedeeld, kan men even goed nog wat op de posten overhouden. En waar de zaak nu toch reeds lang getraineerd heeft en het wenschelijk is, dat de Armenraad eindelijk eens aan het werk gaat, daar zou het niet wenschelijk zijn thans de zaak opnieuw op te houden. Nu de Voorzitter van den Armenraad weet, wat de bedoeling van den Gemeenteraad is, geloof ik dat men hierin den Armenraad ter wille moet zijn en de begrooting moet aannemen. Het volgend jaar kan men altijd eene begrooting indienen, die op eene zuiniger wijze is samengesteld en meer met de wenschen van de heeren rekening houdt, zoodat de heer Reimeringer ook over zijne bezwaren heen kan stappen. Thans zou het eenige zijn, om de begrooting te renvoyeeren aan den Armenraad, met het verzoek, haar te verminderen met drie honderd gulden. Ik geloof, dat als op dien post zooveel minder wordt uitgegeven, ook wel wat zal overblijven. En als dat niet kon, zou de Armenraad met eene suppletoire begrooting moeten komen. Daar zou niets aan te doen zijn, als de uitgaven noodig blijken te zijn. Wij kunnen het volgend jaar beter zien, wat noodig is; het is nu slechts eene proef neming. De heer Aalberse. M. d. V. Ik kan mij aansluiten bij het advies, dat U hebt gegeven, om de begrooting aan te nemen, zooals die door den Armenraad is voorgesteld. Ik wil echter nog eene opmerking maken en wel deze. Het is mij eenigszins twijfelachtig, wanneer men art. 62 van de Armenwet leest, wat eigenlijk de taak van den Raad in deze is. Heeft de Raad alleen deze begrooting al of niet goed te keuren? üf heeft de Raad werkelijk de begrooting vast te stellen, zooals hij vaststelt de begrooting van de gemeente? In art. 62, zooals ik opmerkte, staat dat niet erg duidelijk. Er staat in: »de Armenraad legt jaarlijks aan den Gemeente raad over eene begrooting voor het volgende, alsmede reke ning en verantwoording over het afgeloopen kalenderjaar, een en ander volgens voorschriften bij algemeenen regel van bestuur te geven." Iri dit art. wordt dus uitdrukkelijk verwezen naar den algemeenen maatregel van bestuur. Nu is hetgeen in art. 1, tweede en derde lid van dien algemeenen maatregel van bestuur staat, veel duidelijker, dan hetgeen in art. 62 van de wet staat. In den algemeenen maatregel van bestuur kan ik niets anders lezen, dan dat de Raad deze begrooting heeft vast te stellen, in dezen zin, dat de Raad ook bevoegd is om posten op de begrooting te schrappen. Er staat het volgende in: «Burgemeester en Wethouders deelen, zoodra de Gemeente raad de gemeente-begrooting heeft vastgesteld, aan den Armen raad mede, in hoever daarbij aan zijne begrootingsvoorstellen is gevolg gegeven. In geval van een geschil, als bedoeld in art. 62 der Armen wet, zendt de Armenraad aan Gedeputeerde Staten de stukken, waarvan deze inzage verlangen, en verstrekt die Raad de door hen gevraagde inlichtingen." Hieruit meen ik te mogen opmaken, dat eigenlijk de begroo ting van den Armenraad moet opgenomen worden in de Gemeentebegrooting. Wanneer deze dus in de Gemeentebegrooting staat niet als post, maar als geheele begrooting, zooals die van de gas fabriek, dan heelt de Raad de bevoegdheid om bepaalde deelen van de begrooting te schrappen. Anders kan ik niet begrij pen, wat men bedoelt met de bijvoeging, dat Burgemeester en Wethouders, zoodra men de begrooting vastgesteld heeft, aan den Armenraad mededeelen, in hoeverre daarbij aan de begrootingsvoorstellen gevolg is gegeven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 6