DONDERDAG 18 JUNI 1914. 85 het gebied van Armenzorg door het gemeentebestuur worden verricht en de werkzaamheden van den Armenraad. Verder heeft de Secretaris van den Armenraad mij medegedeeld, dat hij veel moeite heeft gedaan, herhaaldelijk met den Directeur van Gemeentewerken heeft geconfereerd, om te zien of er een huis van de gemeente beschikbaar was, waarin het bureau zou kunnen worden gevestigd, maar de Directeur kon geen behoorlijke localiteit aanwijzen. Leiden is, geloof ik, een arme stad eri hoe armer de stad, hoe meer werk voor den Armenraad, en ik geloof daarom, dat aan de installatie van den Armenraad wel de noodige zorg mag worden besteed. Ieder die met Armenzorg belast is, kan op het bureau van den Armenraad op gemakkelijke wijze de noodige inlichtingen vei krijgen door den Armenraad ontstaat samenwerking, die zoo noodig is tusscheri de ver schillende instellingen. En daarom ben ik overtuigd, dat men de wijze, waarop de Armenraad hier door ons zou worden ingericht, zeker zal toejuichen en ik kan wel de verzekering geven, waarbij ik stellig spreek namens het Dagelijksch Bestuur van den Armenraad, waartoe nog een van de leden dezer ver gadering behoort, dat de meest mogelijke zuinigheid in deze zal worden betracht. Het is tenslotte een raming geweest, die wij niet te laag hebben willen nemen, omdat men anders weer bij den Gemeenteraad had moeten terugkomen. Telkens wordt er bij andere zaken bezwaar gemaakt wanneer een raming te laag blijkt, en daarom hebben wij gemeend wel niet te hoog te moeten ramen, maar toch zoo, dat zij voor onbekende zaken nog altijd hoog genoeg is, maar ik herhaal de verzekering, dat wij het toegestane geld zoo zuinig mogelijk zullen gebruiken. De Commissie van Financiën wil in zijn voorstel ƒ100 schrappen op den post van verlichting en verwarming. Ik weet niet hoeveel de verlichting en verwarming van zoo'n lokaal zal kosten, het kan zijn ƒ200; wij hebben het geraamd op ƒ300 en willen zij het schrappen, och volgens mijn per soonlijke meening, zou ik het geen bezwaar achten voor den Armenraad. En wat betreft de vermindering van den post van onver- ziene uitgaven, M. d. V. ook ik vind dit niet zoo verschrik kelijk; maar ik weet niet, of de Gemeenteraad eigenlijk wel een post van de begrooting van den Armenraad mag schrappen. Hoe de vorige sprekers hierover denken, heb ik niet precies uit hun woorden kunnen opmaken, de wet spreekt er niet over, maar als men krijgt een conflict met den Gemeenteraad dan zal men dit hebben te onderwerpen aan de beoordeeling van Gedeputeerde Staten. Ik geloof, dat het best mogelijk is, dat de Armenraad dit zal doen, maar ik meen, dat de Raad nu eens royaal moet zijn en vertrouwen moet stellen in den Armenraad en in het Dagelijksch Bestuur daarvan, en dat wij op deze wijze niet voor een paar honderd gulden een conflict moeten uitlokken tusschen den Armenraad en de gemeente, dat onderworpen zou moeten worden aan het oordeel van Gedeputeerde Staten. De heer Bosch. Ik wil hier als lid van de Commissie van Financiën nog wel iets opmerken. Het is n.l. dat ik aanvan kelijk op het standpunt stond, dat wij voor een onbekende zaak stonden en dat het daarom uiterst moeilijk was om te gaan zeggen: dat is te hoog en dit is niet te hoog, en het dus het best was om te zeggenwij stellen vertrouwen in den Armenraad, en er alleen op te wijzen, dat de posten wat te hoog geraamd waren onder bijvoeging, dat wij er op rekenden, dat niet* meer uitgegeven zou worden, dan bepaald strikt noodzakelijk zou blijken. De meening echter, dat op meer krasse wijze moest worden opgetreden, heeft de over hand gehad. Nu is wel waar, dat wij daardoor veel meer licht over de zaak ontvangen hebben, dan tot nog toe het geval was. We hebben nu de verzekering van den Voorzitter van den Armenraad, dat het werkelijk de bedoeling is om deze posten te beschouwen als begrootingsposten, en hebben omtrent veel waaromtrent wij tot nog toe in het onzekere verkeerden, meer gegevens ontvangen. Daarenboven hebben wij dit voordeel behaald, dat ons is toegezegd dat zoo zuinig mogelijk zal worden gehandeld en volstrekt niet meer uit gegeven zal worden dan strikt noodzakelijk is. Ik keer nu tot mijn eerste standpunt terug en maak mijzelf vrij van het voorstel van de Commissie van Financiën en zal dus thans niet handhaven de daarin voorgestelde verlaging voor wat mij zelf betreft, noch daarover stemming vragen. De heer Fokker. M. d. V. Het conflict, dat de heer Briët hier heelt voorgespiegeld, heeft zijn werk al gedaan, aangezien een lid van de Commissie van Financiën, die het voorstel heeft gedaan om iets op de begrooting te schrappen, zich al teruggetrokken heeft en zijn oppositie tegen de zaak staakt. Maar ik, M. d. V., ben niet bang voor een conflict en zal mijn houding daarom niet wijzigen. Dat conflict is niet zoo verschrikkelijk; men behoeft daarbij niet vijandig tegenover elkander te staan. Wanneer de Raad meent goede gronden te hebben om te meenen, dat de begrooting te hoog is, dan zal de Raad die gronden evengoed voor Gedeputeerde Staten kunnen verdedigen en dan hebben wij daar een onpartijdig administratief rechter, die uit zal maken, wie van beiden gelijk heeft. Iets anders is het, dat ik niet gaarne zou gaan beknibbelen op dezen pöst om den Armenraad, die zich nog een weg door het leven moet banen, niet al te zeer te bemoei lijken en misschien het welslagen van de zaak, die de Armen raad voorstaat, in gevaar te brengen. Intusschen wil het mij voorkomen, dat wanneer men de werkzaamheden van den Armenraad nagaat, en de Commissie van Financiën vraagt: wat zijn de werkzaamheden van den Secretaris, het antwoord daarop niet bepaald door den Voorzitter van den Armenraad gegeven wordt, daar deze alleen zegt, dat de secretaris niet alles kan doen, wat de armbezoeker moet doen. De Armenraad moet een aparten armbezoeker hebben. Er wordt mij hier voorgelegd de instructie van den Secretaris waaruit blijkt dat hij verschillende zaken moet doen, maar zooveel tijd zal hij allicht overhouden, dat hij althans een deel van het armbezoek kan doen. De Secretaris van den Voogdijraad zal stellig ook wel wat meer doen dan in zijn instructie staat. Ik blijf erbij dat de zaak wat te groot is op gezet. De boekhouder zou misschien kunnen worden gemist, wanneer een gedeelte van den arbeid die nu door hem moet worden gedaan, zou kunnen geschieden door den Secretaris. Dat is iets wat tenslotte de tijd zal moeten leeren. Ik zou het echter betreuren wanneer wij door het voteeren van het bedrag dat gevraagd wordt, het mogelijk zouden maken voor goed een boekhouder aan te stellen, terwijl het dan later blijkt, dat er niet genoeg werk voor hem is Zou het nu niet zoo kunnen worden gevonden, dat men bijv. den boekhouder tijde lijk benoemde voor één jaar bij wijze van proef. Wanneer de Armenraad dat zou kunnen goedvinden, dan zou er zeker geen bezwaar bestaan om voor dit eene jaar het bedrag toe te staan, mits men wete, dat de Raad geenszins daardoor gebonden is aan den geheelen opzet van deze zaak. Wanneer men op deze wijze tot elkander kan komen, dan zal ik mijn stem kunnen geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals het geamendeerd is door de Commissie van Financiën. De Voorzitter. Er is geen voorstel van Burgemeester en Wethouders; de Raad zit hier alleen om de begrooting van den Armenraad goed te keuren of niet goed te keuren. De heer Fokker. Het voorstel van Burgemeester en Wet houders is toch om de begrooting goed te keuren. De Voorzitter. De Raad heeft alleen de begrooting goed te keuren of niet goed te keuren. De heer Fokker. Wat is dan het praeadvies van Burge meester en Wethouders over deze begrooting? De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben geen praeadvies te geven. De Commissie van Financien geeft praeadvies. De heer Sijtsma Ik heb met genoegen de uiteenzetting van den heer Briët vernomen. In menig opzicht heeft hij licht ontstoken. Maar wanneer men nu de kosten in Den Haag en vooral in Utrecht, de bevolking in aanmerking genomen, met Leiden vergelijkt, dan blijkt het toch, dat in Leiden de kosten veel hooger zijn. De heer Briët zegt terecht, dat het een nieuwe zaak is. Maar juist omdat het een nieuwe zaak geldt, had men haar niet zoo groot moeten opzetten. Wanneer in een arme stad als Leiden, gelijk de heer Briët zegt, de Armenraad het erg druk zal krijgen, wanneer de aanvragen even talrijk blijken te zijn als in Arnhem het geval is, dan kan men de zaak immers uitbreiden. Wij hebben hier weer andere toestanden dan elders en men zou misschien voor den boek houder en voor den klerk wel eens geen werk hebben. Het zou mij daarom veel beter hebben geleken, indien men de zaak eenvoudiger had opgezet. Bleek het- dan later, dat men geen personeel genoeg had, dan kon men altijd meer aanstellen, veel beter dan later weer te ontslaan. Dat er hier in Leiden niet een lokaal te vinden zou zijn van de gemeente, ben ik met den heer Briët niet eens. Wij hebben toch ook nog het Commandantshuis in het Invalidenhuis, wat er nog niet zoo slecht uitziet. Ik geef toe dat het minder goed zou zijn wanneer voor den Secretaris in het Raadhuis een vertrek werd gere serveerd. Maar waarom zou het daar niet kunnen; dan ligt het bureau in het centrum van de stad in een buurt waar vele menschen wonen die misschien inlichtingen noodig kunnen hebben. Waar men niet meer geld moet uitgeven dan bepaald noodzakelijk is, had men van die gelegenheid wel kunnen profiteeren. Daarom kan ik mij nog niet met de begrooting vereenigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 5