93 Tusschen de sloot en die huizen bevond zich in den regel nog een smal strookje particuliere grond, dat na de demping bij den weg werd getrokken, doch particulier eigendom bleef. Mede in verband met de onlangs vastgestelde bepaling in de Bouwverordening, die het bouwen langs niet aan de gemeente toebehoorende wegen verbiedt, is het gewenscht, dat al die smalle strookjes aan de gemeente worden afgestaan, waarna de singelweg over de volle breedte aan de gemeente zal toe- behooren. De te dien einde met de eigenaren gevoerde onderhande lingen werden bijna overal met goeden uitslag bekroond. Bijna alle eigenaren verklaarden zich bereid tot afstand, mits uit de overdracht aan de gemeente voor hen geen kosten voort vloeiden. Slechts de eigenaar van het strookje vóór het perceel kad. bekend Sectie K No. 2686, A. Blansjaar, bleek niet ge negen mede te werken. Ook de 5 eigenaren der perceelen Sectie K No. 787 t/m. 792 maakten bezwaar. Hun toch is de gedempte gemeentelijke sloot als voortuintje ten gebruike afgestaan en zij zien daarom het nut, aan de overdracht verbonden, niet in, omdat de over te dragen strookjes grond deel zouden blijven uitmaken van de voortuintjes en derhalve toch niet aan eene verbreeding van den weg ten goede zouden komen, 't Eenige gevolg zou volgens hen slechts zijn, dat zij in den vervolge een hoogere recog nitie voor het gebruik van den tuin aan de gemeente zouden moeten betalen. Met de Commissie van Fabricage zijn wij van oordeel, dat de bezwaren van de bedoelde eigenaren voorloopig kunnen worden geëerbiedigd. Immers, de voortuintjes worden goed onderhouden en belemmeren het verkeer niet. Bij een even tueel opzeggen van het gebruik der voortuintjes kan de afstand van het aan de huiseigenaren toebehoorende strookje dan tevens weder aan de orde worden gesteld. Het is dan in hun eigen belang tot de overdracht hunne medewerking te verleenen. Op grond van een en ander geven wij U derhalve, geheel overeenkomstig het advies der Commissie van Fabricage, in overweging thans slechts te besluiten al de op de teekening in rood, blauw, geel, bruin en groen aangeduide strookjes grond, deel uitmakende van de perceelen kad. bekend onder Sectie K Nis 1863, 2709, 1073 t/m 1075, 217, 166 t/m 170, 1170, 2649, 2390, 194 t/m 196, 1160, 197, 198, 228, 2395, 288 t/m 291, 2392, 2393, 1221 t/m 1224 en 1330, gelegen aan den Maresingel en den Heerensingel, zonder betaling van koopsom in eigendom en onderhoud bij de gemeente over te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 151. Leiden, 30 Juni 1914. In den nacht van 4 op 5 Maart j.l. is aan den 58-jarigen timmermansknecht W. van lngen alhier, toen hij met eenige andere personen van een feestje bij een op de Oude Vest wonenden collega kwam en de Janvossenbrug passeerde, een ongeluk overkomen. Niet bemerkende, dat de brug los lag, geraakte hij n.l. met zijn linkervoet bekneld tusschen het bruggedek en de eenigszins vooruitstekende ijzeren voetplaat van het vaste hoofd. Tot heden is van lngen nog niet in staat, geweest zijn gewonen arbeid te verrichten, terwijl hem in het Academisch Ziekenhuis de groote teen werd geamputeerd. Omtrent het ongeval werd door ons College een zeer nauw gezet onderzoek ingesteld, tengevolge waarvan wij tot de overtuiging kwamen, dat in deze de dienstdoende brugwachter schuld had aan het ongeval, aangezien de brug niet behoorlijk door hem was vastgezet, alvorens hij daarover het publiek liet passeeren. Inmiddels wendde van lngen zich schriftelijk tot een der leden van ons College, om schadevergoeding tot een bedrag van f 200 wegens geleden en van f 1500 voor nog te onder vinden schade. Na gehouden besprekingen verklaarde hij zich echter bereid genoegen te nemen met eene vergoeding van 200 voor geleden en f 1000 voor nog te lijden schade, strek kende dit tot algeheele voldoening en met afstand van alle rechten, die hij zou kunnen doen gelden. Voor het geval even wel de zaak niet in der minne geregeld werd, hield hij zich alle rechten voor. Uit eene verklaring d.d. 13 dezer van de twee stadsgenees- heeren, die op ons verzoek een onderzoek instelden naar den toestand van van lngen, blijkt, dat deze naar hunne meening nog niet in staat is zijn beroep van timmerman geheel uit te oefenen. Wel gelooven zij, dat hij na verloop van tijd weer geheel daartoe in staat zal zijn, doch de duur zijner invali diteit is h. i. moeilijk met eenige zekerheid te bepalen. Op grond van een en ander zijn wij van oordeel, dat nu de brugwachter niet van schuld is vrij te pleiten en de heer- schende jurisprudentie in dat geval de gemeente aansprakelijk stelt, aan van lngen naar recht en billijkheid eene schade vergoeding vanwege de gemeente moet worden uitgekeerd. Ook het bedrag, waarop de getroffene thans die vergoeding wil zien vastgesteld, komt ons niet te hoog voor, wanneer men, afgezien van de verdere schade, voor oogen houdt, dat van lngen, die vóór het ongeval een flink loon verdiende, reeds geruimen tijd niet in staat is geweest tot werken, terwijl de geneesheeren zelfs thans nog niet bij benadering kunnen zeggen, wanneer hij daartoe weder geheel in staat zal zijn. Wij geven II mitsdien in overweging te besluiten aan W. van lngen voornoemd in verband met het hem overkomen ongeval in den nacht van 4 op 5 Maai t j.l. een schadevergoeding, groot ƒ1200.te geven en dat bedrag door vaststelling van nevensgaanden staat model A te onzer beschikking testellen, üp den post voor Onvoorziene Uitgaven, waaruit het bedrag zal moeten worden betaald, is thans nog 10.800.beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 152. Leiden, 1 Juli 1914. Bij raadsbesluit van 19 Januari 1911 werd overeenkomstig ons voorstel, opgenomen onder n°. '15 der Ingekomen Stukken, besloten met ingang van 1 April 1911 de toenmalige school der 3e klasse n°. 8 op te heffen en het gebouw aan de Hee renstraat te bestemmen voor een nieuwe school der 2e klasse met 6 leerjaren. Niettegenstaande tengevolge hiervan het aantal lokalen der scholen 2e klasse met 6 werd vermeerderd, is de beschikbare plaatsruimte thans wederom niet voldoende, om het steeds toenemend aantal kinderen, voor wie plaatsing gevraagd wordt op een school 2e klasse, toe te laten. Uit een ter visie liggend schrijven van de hoofden der open bare scholen 2e klasse alhier kan men zien, hoe groot de toeneming van het aantal kinderen op die scholen in de laatste jaren is geweest. Bedroeg toch het aantal op 15 Januari 1908 nog. slechts 976, op 15 Januari 1911 was dit reeds: 1132, op 15 Januari 1912: 1163, op 15 Januari 1913: 1244 en op 10 September 1913: 1303, terwijl het aantal op het oogenblik, na de laatste inschrijving, op ongeveer 1330 moet worden gesteld. In verband met deze sterke toeneming hebben wij natuurlijk maatregelen moeten treffen, om de kinderen, zij het ook buiten de gewone schoollokalen, tijdelijk onder dak te brengen. Het teekenlokaal in het gebouw aan de Pieterskerkstraat en een vertrek in het perceel Breestraat 119 zijn zoodoende in gebruik ten behoeve van de Jongensschool 2e klasse, 2 klassen van de Meisjesschool 2e klasse zijn ondergebracht in de Jongensschool le klasse op de Aalmarkt, terwijl één lokaal der gemeentelijke kweekschool dienst doet als klasselokaal der school 2e klasse aan de Oude Vest. Eindelijk zal na de groote vacantie nog een 3e lokaal voor de Meisjesschool 2e klasse buiten het gewone gebouw gevonden moeten worden. Zes klassen zullen dan buiten de gewone schoollokalen, waarvan 5 zelfs buiten het schoolgebouw, onderwijs ontvangen. Het behoeft geen betoog, dat een dergelijke toestand op den duur onhoudbaar wordt, temeer waar verschillende klassen overbevolkt zijn. Ook is er alle reden om aan te nemen, dat de toeloop naar de scholen der 2e klasse nog wel eenigen tijd zal voortduren, aangezien de behoefte aan meer onderwijs dan de gewone lagere school kan geven, de Plaatselijke School commissie zegt het terecht, in steeds ruimer kringen wordt gevoeld. Door verwijdering der buitenleerlingen, gesteld al dat men daartoe wilde overgaan, kan, zooals een nauwkeurig ingesteld onderzoek heeft aangetoond, het plaatsgebrek ook niet worden opgeheven. Het aantal buitenleerlingen bedraagt thans 145, doch deze zijn zóó over de verschillende klassen verdeeld, dat hunne verwijdering ten hoogste in een paar klassen zou kunnen leiden tot de opheffing eener parallelafdeeling. Het tekort aan lokalen, dat weldra 6 zal bedragen, zou blijven bestaan, ter wijl de gemeente een verlies van meer dan 2000's jaars aan schoolgeld zou lijden. Het niet langer toelaten der buitenleer lingen zou de gemeente in de gegeven omstandigheden slechts van den wal in de sloot helpen. Het stichten van een nieuwe school der 2e klasse kan dus niet anders dan een eisch van dringende noodzakelijkheid worden genoemd. üp welke wijze zal dit nu moeten plaats hebben Omzetting van een der scholen 3e klasse in eene school 2e klasse meent de Plaatselijke Schoolcommissie en wij deelen haar gevoelen volkomen beslist te moeten ontraden. De vrij groote daling van het aantal kinderen op de scholen 3e klasse in de jaren 19091912 is toch sedert het jaar 1913 tot stilstand gekomen toeneming van de bevolking der scholen 3e klasse valt weder te constateeren, vermoedelijk ook in verband met het voor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 15