78
DONDERDAG
28 MEI 1914.
Burgemeester en Wethouders staat, dat zoowel Burgemeester
en Wethouders als de Commissie van Fabricage overtuigd zijn,
dat de gemeente y>nog wel wat kan doen en moet doen tot
bevordering van de uiterlijke schoonheid der gebouwen".
Daaruit volgt dus, dat er al wat gedaan is. En dat ziet dan
blijkbaar op den gevelwedstrijd. Nu wil ik wel zeggen dat ik aan
den invloed van dien ge vel wedstrijd in deze wel eenigszins
twijfel. Vooreerst zijn de uitgeloofde prijzen en premiën
nog al gering. En bovendienwie de verantwoordelijkheid
voor den bouw van eén gebouw gevoelt, zal van zelf wel
zorgen dat hij daaraan een behoorlijken gevel geeft; daarvoor
heeft hij den prikkel van den wedstrijd niet noodig. En wat
gebouwd wordt door menschen die bouwen willen op een
koopje, die dus toch hun eigen gang gaan, die vallen buiten
de beschouwing van de Commissie die de prijzen uitdeelt. Ik
zou dus zeggen, dat er ten aanzien van dit punt al heel
weinig of niets wordt gedaan. Nu kan men wel hier en daar
een wenk geven, maar toch ik zou meenen, dat toezicht
noodig is. Wanneer wij zien hoe onze mooie Breestraat
verandert in een winkelstraat, en hoe daar al verschillende heel
leelijke winkelgevels aangetroffen worden, dan is toezicht hoog
noodig. Ik wil de particuliere bouwers daarover nu niet zoo
hard vallen, want de gemeente heeft zelf op dit punt zeer
sterk gezondigdwij behoeven daarvoor slechts te zien naar
den gevel van de Stadsgehoorzaal, een monster van leelijkheid,
en naar den gevel niet lang geleden nog geplakt tegen de
Leeskamer van de Raadsleden. In dit opzicht mag de gemeente
gerust wel eens de hand in eigen boezem steken. Maar wij
hebben gelukkig in de laatste jaren wat beters gezien, zooals
de Blauwpoortsbrug en het aardige gebouwtje daar van den
heer Rückert. Wij hebben nu den heer Dudok die de teeke-
ningen heeft gemaakt van de woningen der verplegers van
Endegeest. In dit opzicht gaat het beter dan vroeger. Daarom
leg ik mij neer bij het praeadvies van Burgemeester en Wet
houders; maar ik wil het slechts beschouwen als een eersten
stap in de goede richting, en acht het met den heer Carpen-
tier Alting dan ook nog niet noodig om de bouwverordening
te herzien. Wij moeten eerst eens afwachten, wat de adviezen
van den Ingenieur en Inspecteur zullen uitwerken. Gaarne
zou ik door die heeren een uitvoerig rapport willen zien
ingediend, waaruit blijkt de aard, het aantal der adviezen
en de invloed, die hun adviezen hebben gehad. Blijkt het, dat
de invloed niet veel beteekend heeft, dan is het oogenblik
gekomen om eene Schoonheidscommissie in te stellen.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik wil de hoop uitspreken,
dat als Burgemeester en Wethouders niet gaan in de rich
ting, door den heer Carpertier Alting aangegeven, door hem
een zoodanig voorstel zal worden gedaan. Hierin zou ik hem
gaarne steunen. Ik geloof, dat het voor Leiden gewenscht is,
wanneer in die richting wordt verder gegaanook in de rich
ting, die in het verzoek wordt voorgeslagen, zou ik gaarne
een stap hebben gezet. Leiden zou dan niet de tweede plaats
innemen na Laren maar de derde, aangezien Leeuwarden
reeds het voorbeeld van Laren heeft gevolgd. Waar Leiden
wat het oude gedeelte betreft, eene zoo mooie stad is, daar
voel ik er veel voor er voor te zorgen, dat het nieuw te
bouwen gedeelte er op den duur wat beter gaat uitzien dan
hetgeen de laatste jaren te zien hebben gegeven. Intusschen
meen ik, dat, wil men hier een bevoegdheid tot beoordeeling
aan Burgemeester en Wethouders geven, de instelling van
eene adviseerende commissie, of deze nu Schoonheidscom
missie heeten moet of anders doet er weinig toe niet kan
worden gemist. Burgemeester en Wethouders zullen zich in
ieder geval moeten laten voorlichten en technische ambte
naren zijn m.i. niet in de eerste plaats geschikt om over
schoonheidseischen een oordeel te vellen. Daarom verwacht
ik ook niet veel van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders. Ik voel meer voor eene commissie van menschen,
die aesthetisch zijn onderlegd en bevoegd zijn in dergelijke
zaken een oordeel te geven. De ondervinding in Amsterdam
met de Schoonheidscommissie opgedaan, behoeft ons niet
af te schrikken. Er hebben daar weliswaar eenige onaange
naamheden plaats gehad tusschen Burgemeester en Wethou
ders en die commissie. Maar men moet dan ook voor zulk
eene commissie personen nemen, die niet al te gevoelig zijn,
wanneer hun advies eens een enkele maal niet wordt opgevolgd.
De heer IIoogenboom. M. d. V. Ik ondersteun gaarne het
voorstel van den heer Roem. Ik voel er niet veel voor om
gelijk in het advies van Burgemeester en Wethouders wordt
gedaan, te decreteeren, dat de Ingenieur van Gemeentewerken
en de Inspecteur van het Bouw- en Woningtoezicht zullen
zijn de aesthetische adviseurs voor het bebouwen van de
stad. Ik ben er niet van overtuigd, dat dit bij die per
sonen in goede handen zou zijn. Ik voel mij hiermee niet
verantwoord. Daarom stel ik voor het praeadvies te laten
eindigen met de woorden»voor als nog niet gewenscht
voorkomt."
De heer Botermans. Men kan over de zaak heel goed
praten, maar men dient toch rekening te houden met de porte-
monnaie. Daaraan denkt men niet veel. Aan schoonheid doen,
kunnen de bouwondernemers niet meer, daarvoor zijn de
tijden te duur geworden, alles kost meer, materialen, arbeids
krachten enz. En wanneer men de menschen maar een kleinig
heid meer laat betalen, dan wordt men uitgemaakt voor een
bloedzuiger. En dat het idéé van schoonheid ook verschillend
is, dat bewijst wel hetgeen nu gebeurd is met de gebouwen
van den heer Jesse aan de Oegstgeesterlaan. De heerCarpen-
tier Alting heeft onlangs in den Raad op het leelijke van die
gebouwen gewezen en bij de uitspraak van de jury bij den
gevelwedstrijd is gebleken, dat de heer Jesse met den tweeden
prijs ging strijken. Wat de heer Carpentier Alting dus leelijk
vindt, vindt de ander weer mooi.
Als men dan toch alles wil regelen en aan toezicht en
goedkeuring wil onderwerpen, dan moet men maar in eens
een artikel in de bouwverordening zetten, dat luidt: »het is
verboden te bouwen."
De Voorzitter. Ik geloof, dat wij nu de zaak wel van alle
kanten hebben bekeken. Het betoog van den heer Botermans
acht ik zeer juist en goed. Bij het bouwen van gevels denkt
ieder, dat zijn smaak de beste is Daarom is het niet vast
te stellen, wat mooi is en zou men door het instellen van
een Schoonheidscommissie krijgen een soort van tyrannie.
Smaak moet zich zelf ontwikkelen, daarvoor baat geen Schoon
heidscommissie. En iedereen heeft ook niet dezelfde smaak.
Er zijn menschen die den modernen bouw zoo mooi vinden en
dien vind ik nu niet zoo prachtig. En waar het nu niet mogelijk
is objectief te beoordeeler», watjpiooi en wat leelijk is, moeten
wij daarvoor ook geen regel vaststellen en de bepaling daar
van niet overlaten aan een Commissie. Er zijn natuurlijk
dingen die iedereen leelijk vindt, zooals die huizen zonder
daken, maar zoo leelijk wordt er in het algemeen hier niet
gebouwd, wanneer men dit vergelijkt met andere plaatsen.
Daar heeft men heele wijken met huizen zonder daken. En
zooals ik reeds zeide: de smaken zijn zoo verschillend. Wanneer
men ziet de uitspraken door de jury gedaan, dan denkt men
hoe is dat nu toch mogelijk. Wat ik bijv. een werkelijk mooi
huis vond, heeft zelfs geen eervolle vermelding gekregen, en
dat zou ik nu een eersten prijs hebben gegeven. Wanneer
men de teekeningen heeft gezien, gemaakt voor de floogere
Burgerschool door den heer Dudok dan geloof ik toch, dat
men mag wenschen, dat men daar zulk een inrichting krijgt.
Laten wij beginnen met eens te zien, hoe de smaak zich ont
wikkelt. Tegen het uitbrengen van een soort van rapport,
gelijk dit door den heer van der Eist wordt gewenscht, zal
zeker wel geen bezwaar bestaan. Wat het bezwaar van den
heer Roem betreft, ik geloof niet dat dit gegrond is. Er zul
len voor de menschen geen teekeningen worden gemaakt,
men zal eenvoudig aan die heeren advies komen vragen en
mocht het anders loopen, dan weet de Wethouder er genoeg
van om te zeggen: stop. Laten wij daarom dit voorstel aan
nemen, het is een begin. Gevoelen de heeren er niets voor,
laat de Raad dan voorstellen om het anders te doen. Maar
hiermede kunnen Burgemeester en Wethouders nu alvast be
ginnen. Ik dank den heer van der Eist voor zijn wenk om
een rapport uit te doen brengen.
De heer Roem. M. d. V. Ik zou den heer Korevaar eene
vraag willen doen. Ik zou gaarne willen weten, hoe hij er
over denkt. Zegt hij»ik laat mij er niet over uit," dan heb
ik niets meer te zeggen.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik weet niet goed, wat de
heer Roem van mij wil weten. Ik geloof dat hij er bezwaar
tegen heeft, dat de Ingenieur van Gemeentewerken en de
Inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht zich in dienst zullen
stellen van particulieren. Maar dit is m. i. ook niet het gevolg
van aanneming van dit voorstel. Ik heb niet den indruk
gekregen, dat het de bedoeling is, dat zij voor particulieren zullen
gaan teekenenzij hebben slechts de plannen te beoordeelen
uit schoonheidsoogpunt; zij zeggen, waarom zij een plan
afkeuren en geven advies in welke richting een plan ver
anderd moet worden. Dit gebeurt in den tijd van gemeente
dienst; en hierdoor maken zij geene verplichting tegenover
de particulieren. Het eenige bezwaar zou kunnen zijn, dat zij
het te druk kregen. Maar, waar er in de laatsten tijd niet
zoo veel gebouwd wordt, hebben zij m. i. wel tijd adviezen
te geven. Ik heb dan ook geen bezwaar tegen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter. Bij mij is ingekomen een amendement van
den heer Hoogeboom luidende:
De ondergeteekende heeft de eer voor te stellen het laatste
lid van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders,
Ingekomen stuk No. 109. in zooverre te wijzigen door daaruit
het laatste gedeelte, beginnende met de woorden»doch dat
ons College enz." weg te laten.