GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. N° 127
83
I1GEKOMEJÏ STUKKEN.
N°. 124. Leiden, 23 Mei 1914.
Naar het zich laat aanzien, zal ook in den volgenden cursus
eene splitsing van de eerste en tweede klasse van het Gym
nasium noodzakelijk wezen.
Waar deze toestand al eenige jaren zoo is en in de toekomst
niet valt te verwachten, dat het aantal leerlingen dusdanig
zal inkrimpen, dat de eerste en tweede klasse maar uit één
afdeeling zullen bestaan, is het ons College gewenscht voor
gekomen, om het aantal vaste leeraren in de oude talen aan
het Gymnasium, met één uit te breiden. Immers, het lijkt
ons een verkeerde toestand, dat er telkens een tijdelijk leeraar
wordt benoemd, voor den goeden gang van het onderwijs is
dat zeker allerminst bevorderlijk.
Zooals aan Uw Raad bekend is, is de heer Dr. J. W. Lely,
eertijds Con-Rector van het Gymnasium te Delft en daarna
Directeur van het Instituut Noort-hey te Voorschoten, gedu
rende den bijna afgeloopen cursus, als tijdelijk leeraar werkzaam
geweest. Daar zijn onderwijs in alle opzichten aan de eischen
heeft voldaan, hebben wij de eer U den heer Dr. J. W. Lely,
voornoemd, voor eene vaste aanstelling tot leeraar in de oude
talen aan het Gymnasium, alhier, aan te bevelen en wel met
ingang van 1 September 1914.
Het desbetreffend advies van den heer Inspecteur der
Gymnasia zal üw College hierbij aantreffen.
Wij zouden Uwen Raad in overweging willen geven, hierop,
zoo eenigszins mogelijk, eene spoedige beslissing te nemen,
zulks met het oog op het feit, dat de heer Lely bij eene
benoeming zijne maatregelen heeft te treffen om "hier eene
woning te vinden en een einde te maken aan de huur van
zijn huis te 's-Gravenhage.
Curatoren van het Gymnasium,
S. G. de Vries, W& Voorzitter.
De Jong, Secretaris.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
N°. 125. Leiden, 27 Mei 1914.
Tegen de voordrachten van Burgemeester en Wethouders,
opgenomen onder nia 110 en 120 der Ingekomen stukken
(verhooging van begrootingsposten van 1913 en 1914 en be
taling uit den post voor Onvoorziene Uitgaven 1913 voor vor
deringen het jaar 1912 betreffende) heeft onze Commissie
geene bedenking; evenmin tegen het voorstel tot verkoop aan
de Studentenroeivereeniging »Njord" van een gedeelte van
het perceel Gem. Oegstgeest, sectie E n°. 537 (Ing. St. n°. 116).
Wat het voorstel betreft tot beschikbaarstelling van een
bedrag van 2500,voor de hoogere kosten van de Drie-
gatenbrug (Ing. St. N°. 106), kan een lid zijn goedkeuring
aan deze uitgaaf niet hechten, op grond dat hij den eisch van
Rijnland onbillijk vindt; besluit echter de Raad tot deze
uitgaaf, dan heeft dit lid geen bezwaar tegen de wijze
waarop wordt voorgesteld die gelden te vinden.
Een ander lid onzer Commissie zal zich, indien het minder
wenschelijke van het aangaan eener procedure ten aanzien
der door Rijnland gestelde voorwaarden niet van bevoegde
zijde in den Raad wordt weersproken, hoe ongaarne ook, in
die uitgaaf berusten. Ook dit lid heeft dan tegen de wijze
waarop wordt voorgesteld de gelden te vinden, geen bezwaar.
Het derde lid der Commissie kan zich ook met dit voorstel
van Burgemeester en Wethouders vereenigen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 126. Leiden, 1 Juni 1914.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij geen bezwaar heeft tegen
1°. de rekening, dienst 1913, van de Gezondheidscommissie,
2°. den staat van af- en overschrijving en de rekening, beide
over het dienstjaar 1913, van het Gereformeerde Minne- of
Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis.
Zij adviseert U derhalve tot goedkeuring van die rekeningen
en dien staat over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
Leiden, 5 Juni 1914.
De Commissie van Financiën heeft de eer uwen Raad het
navolgende rapport uit te brengen over de in hare handen
gestelde begrooting van den Armenraad anno 1914. Zij ont
veinst zich niet dat zij voor een eenigszins moeilijke taak is
gesteld. Is het aan de eene zijde niet mogelijk juist te be
cijferen wat noodig is en zal de ondervinding in dit opzicht
moeten leeren welke uitgaven noodzakelijk en billijk zijn aan
den anderen kant vreest zij dat, als in het begin de zaak te
grootscheeps wordt opgezet, het in de toekomst moeilijk zal
zijn hierin verandering te brengen, en juist deze zaak heeft
een punt van nauwgezette overweging uitgemaakt. Wat is
de werkkring van den Armenraad Dit is nu nog niet juist uit te
maken. En wat zijn de werkzaamheden van den Secretaris?
Is de zaak zooals die nu is opgezet niet wat al te groot
scheeps behandeld? Had men niet in den beginne een ver
trek ten Raadhuize kunnen disponibel stellen voor het te
houden spreekuur en de eventueel te houden vergaderingen,
terwijl verder de Secretaris ten zijnen huize, evenals bijv. de
Secretaris der Gezondheidscommissie, de administratieve
werkzaamheden zou kunnen verrichten? De Commissie kan
zich niet ontveinzen dat ook in verband met de overgelegde
staten en begrootingen uit andere steden, het haar voorkomt
dat de zaak alhier al zeer royaal opgezet is. Ten einde
alvast eenige bezuiniging aan te brengen zou zij uwen Raad
willen voorstellen den post, verlichting en verwarming met
100.te verminderen en te brengen op 200.— en den
post onvoorziene uitgaven terug te brengen op 41 66 en alzoo
te verminderen met 200.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 128. Leiden, 8 Juni 1914.
Evenals ten vorigen jare is de mogelijkheid niet uitgesloten,
dat ook in dezen zomer, door uitstedigheid van eenige leden
van ons College, op zeker tijdstip niet zooveel leden tegenwoordig
zullen zijn als volgens art. 92 der Gemeentewet vereischt
wordt, om te kunnen beraadslagen en besluiten. Het is
daarom wenschelijk, dat een der leden van Uwe Vergadering
tijdelijk de functie van wethouder kan waarnemen.
Wij stellen U mitsdien voor, krachtens art. 90 der Ge
meentewet, een Uwer leden te benoemen, om, zoodra en zoo
dikwijls zulks zal noodig blijken, gedurende de maanden Juli
en .Augustus a.s. als plaatsvervangend wethouder op te treden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden
N°. 129. Leiden, 9 Juni 1914.
In haar ter visie liggende missives stelt de Commissie van
Beheer over de gestichten Endegeest", »Voorgeest" en »Rhijn-
geest" een tweetal kleine wijzigingen voor in de verordening
van 30 Juni 1910 (Gem. Blad No. 11), regelende de bezoldi
ging van de aan die gestichten verbonden geneesheeren.
In de eerste plaats geelt de Commissie in overweging om
den Geneesheer-Directeur wederom in het genot te stellen
van vrij vuur en licht. Zoolang zijne woning in het kasteel
gevestigd was, kende de verordening hem dit emolument uit
drukkelijk toe, doch sedert hij zijne nieuwe ambtswoning be
trokken heeft, komen vuur en licht voor zijn eigen rekening.
De Commissie is tot haar voorstel gekomen, omdat ook in
de meeste andere gestichten, als Meerenberg, Maasoord, Duin
en Bosch bij Castricum, Bloemendaal bij Loosduinen, aan de
geneesheeren-directeur deze emolumenten worden verleend en
bovendien ook de werkzaamheden van den Geneesheer-
Directeur in den laatsten tijd zijn toegenomen in verband
met de voorbereiding van den bouw van het nieuwe paviljoen
en nog aanmerkelijk zullen worden uitgebreid, wanneer dit
in gebruik zal zijn genomen.
De tweede wijziging betreft den 2en geneesheer van Rhijn-
geest en heeft ten doel de vergoeding, die deze, wanneer hij
uitwonend is, ontvangt wegens gemis van vrije woning en
verdere emolumenten door de inwonende geneesheeren ge
noten, te brengen van 500 op 750 's jaars. In het hier
achter afgedrukt schrijven is deze wijziging voldoende toe
gelicht.
Ons College kan zich met beide voorstellen volkomen ver
eenigen en wij geven Uwe Vergadering mitsdien in over
weging over te gaan tot vaststelling van de havolgende
verordening