79
CONCEPT-VERORDENING regelende den rechtstoestand van
de ambtenaren der gemeente Leiden.
ALGE MEEN E BEPALINGEN.
Art. 1.
Onder «ambtenaren" verstaat deze verordening allen, die
in dienst van de gemeente of van een gemeentelijke instelling
een bezoldigde betrekking bekleeden en wier bezoldiging bij
de maand of voor langer is bepaald, met uitzondering van
a. de Gemeente-Secretaris en de Gemeente-Ontvanger;
b. de ambtenaren van den burgerlijken stand en het per
soneel, dat hen bijstaat;
c. het personeel van politie en brandweer;
d. het onderwijzend personeel bij inrichtingen van onderwijs;
e. zij, wier betrekkingen vermeld zijn op den staat, opge
maakt krachtens het bepaalde bij art. 1, 3de lid van het
Reglement voor de werklieden in dienst van de gemeente Leiden
f. zij, die voor korteren tijd, dan twee jaar zijn aangesteld,
zoolang zij nog geen twee jaar in dienst der gemeente zijn
g. zij, die voor de uitvoering van een bepaald omschreven
opdracht zijn aangesteld, onverschillig hoe lang de uitvoering"
dier opdracht duurt;
h. de personen, vermeld op den staat, bij deze verordening
behoorende.
i. de geneesheeren en het verplegend personeel van de ge
stichten «Endegeest", «Voorgeest" en «Rhijngeest".
Op de ambtenaren en bedienden ter plaatselijke secretarie
en de wijkmeesters zijn de bepalingen van deze verordening
omtrent benoeming en ontslag niet toepasselijk.
1. Aanstelling en bevordering.
Art. 2.
De ambtenaren worden aangesteld en ontslagen door Burge
meester en Wethouders, voorzoover niet bij de wet of bij
verordening benoeming en ontslag aan den Raad of aan
anderen zijn of worden voorbehouden of opgedragen.
Art. 3.
Niemand kan tot ambtenaar worden aangesteld, die niet
vooraf door twee door Burgemeester en Wethouders aange
wezen stadsgeneesheeren geneeskundig is onderzocht en door
dezen voor de door hem begeerde betrekking lichamelijk
geschikt is geacht.
Bij verschil van gevoelen tusschen de beide in het vorige
lid bedoelde geneeskundigen, wordt de beslissing opgedragen
aan een door Burgemeester en Wethouders buiten het college
van stadsgeneesheeren aan te wijzen geneesheer.
Art. 4.
De ambtenaar ontvangt bij zijne aanstelling een acte van
aanstelling, vermeldende
1°. de betrekking, waartoe hij is aangesteld;
2°. den datum, waarop zijn aanstelling ingaat;
3°. de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging, zoo in
geld als in andere op geld waardeerbare voordeelen
4°. indien hij niet voor onbepaalden tijd is aangesteld, den
tijd, voor welken hij is aangesteld.
Tegelijk met deze acte worden hem uitgereikt een exem
plaar van deze verordening, van de voor hem vastgestelde
instructie, van de pensioensverordeningen, indien deze op hem
van toepassing zijn, en van de verordening, waarbij zijn be
zoldiging geregeld is.
Van een wijziging zijner bezoldiging wordt den ambtenaar
onmiddellijk schriftelijk kennis gegeven. Evenzoo ontvangt hij
zoo spoedig mogelijk een exemplaar van de gewijzigde of op
nieuw vastgestelde verordeningen of instructie, indien tot
wijziging of hernieuwde vaststelling van een der in het vorig
li(i genoemde verordeningen of instructie wordt overgegaan.
Art. 5.
Bij bevordering in rang wordt in de eerste plaats rekening
gehouden met bekwaamheid en geschiktheid. Eerst wanneer
deze gelijk staan, komt de diensttijd in aanmerking.
2. Bezoldiging.
Art. 6.
De bezoldiging der ambtenaren wordt bij afzonderlijke ver
ordeningen door den Raad geregeld; wanneer twee of meer
ambtenaren tot eenzelfden diensttak behooren, geschiedt dit
bij eenzelfde verordening.
Art. 7.
De bezoldiging wordt maandelijks, telkens voor 1li2 gedeelte,
uitgekeerd, tenzij de ambtenaar er de voorkeur aan mocht
geven iedere drie maanden een gedeelte te ontvangen.
Voor hen, wier bezoldiging in geld' minder dan f 1000.—
per jaar bedraagt, kan door Burgemeester en Wethouders
worden bepaald, dat de bezoldiging wekelijks wordt uit
gekeerd.
Art. 8.
Aan een ambtenaar, aan wien overeenkomstig het advies
van zijn geneesheer een verlof wegens ziekte wordt toege
staan, wordt dit verlof met behoud van zijn bezoldiging niet
langer verleend, dan gedurende twaalf achtereenvolgende
maanden.
Blijkt na het verstrijken der twaalf maanden uit een rapport
van den geneesheer, dat de ambtenaar nog niet in staat is
zijne werkzaamheden te hervatten, dan kan hem nog voor
ten hoogste zes maanden een verlof worden verleend, doch
niet dan onder inhouding van de kosten der plaatsvervanging,
tot ten hoogste de helft van zijne bezoldiging.
Duurt de ziekte ook na den termijn van anderhalf jaar
voort, dan kan de ambtenaar alleen in dienst der gemeente
blijven onder inhouding van de geheele bezoldiging.
Voor hem, die na ziekte zijn dienst hervat heeft en binnen
één maand daarna wederom door ongesteldheid verhinderd is
zijne werkzaamheden te verrichten, wordt de tweede ziekte
aangemerkt als eene voortzetting van de eerste.
De bezoldiging wordt niet uitgekeerd wanneer:
a. de ambtenaar de voorschriften van zijn geneesheer niet
opvolgt;
b. de ziekte naar het oordeel van Burgemeester en Wet
houders een gevolg is van drankmisbruik of wangedrag van
den ambtenaar.
Door het in dit artikel bepaalde wordt geen inbreuk ge
maakt op het bepaalde bij art. 26 sub 5.
Art. 9.
Indien een ambtenaar tengevolge van ziekte zijn betrekking
niet of slechts ten deele kan vervullen en die ziekte het
gevolg is van een ongeval, dat hem recht geeft op een uit-
keering krachtens de Ongevallenwet 1901, wordt het bedrag
zijner bezoldiging verminderd met het bedrag dier uitkeering.
Art. 10.
Ambtenaren, die ter voldoening aan hunne militaire plichten
tijdelijk hunne betrekking niet kunnen vervullen, ontvangen
gedurende dien tijd, indien zij gehuwd zijn of, ongehuwd
zijnde, kostwinner zijn voor anderen, 80%, in alle andere
gevallen 35 hunner bezoldiging.
Art. 11.
De ambtenaar, die gedurende meer dan dertig achtereen
volgende dagen een hooger bezoldigde vacante betrekking
waarneemt, geniet, indien dit voor hem voordeelig is, ge
durende den tijd der waarneming de minimum-bezoldiging,
verbonden aan die betrekking, met stilstand van eigen wedde.
Ingeval van ziekte of ontstentenis van een ambtenaar kan
aan hem, die zijne werkzaamheden gedurende dien tijd heeft
verricht, door Burgemeester en Wethouders eene geldelijke ver
goeding worden toegekend.
Art. 12.
Bij overlijden van den ambtenaar wordt aan zijn echtgenoot,
of bij gebreke van deze, aan zijn bloedverwanten in de neder
dalende linie, of als ook deze ontbreken, aan zijn bloedver
wanten in de opgaande linie alsnog eene gratificatie uitge
keerd ten bedrage van het verschil tusschen de bezoldiging
in geld van den overledene en het te verleenen pensioen, be
rekend over een tijdvak van drie maanden.
Indien de overledene in het genot was van vrije woning,
zal het nagelaten gezin nog gedurende zes weken na het
overlijden in dat genot blijven of daarvoor een door Burge
meester en Wethouders vast te stellen vergoeding ont
vangen.
Art. 13.
Aan een ambtenaar, die anders dan op eigen verzoek of
anders dan tengevolge van verhooging of verlaging van rang,
verplicht wordt eene hem aangewezen dienstwoning te ver
laten, kan door Burgemeester en Wethouders een door hen
te bepalen geldelijke vergoeding voor verhuiskosten worden
toegekend.
3. Plichten en Rechten.
Art. 14.
Iedere ambtenaar ontvangt eene instructie. Deze instructie
wordt voor de door den Raad benoemde ambtenaren door
den Raad, voor de overige ambtenaren door Burgemeester en
Wethouders vastgesteld.