DONDERDAG 5 FEBRUARI 1914.
23
voor de strafverordeningen zal nu de zaak wel nader onder
de oogen worden gezien. Te zijrïer tijd zullen wij dus wel
nadere mededeelingen kunnen doen, maar op het oogenblik
kan ik mij hier niet over uitlaten. Wanneer wij de zaak nog
eens bezien, dan is het zeer goed mogelijk, dat wij misschien
tot een andere opinie zullen komen. Voorloopig ben ik
echter niet zoo'n warm voorstander van een dergelijken maat
regel. Het lijkt wel, of van den kant van de bioscopen in
eens alle onheil moet komen terwijl, wanneer men maar een
vinger uitsteekt naar de comedie, men wordt voorgesteld als
een vreeselijke barbaar. Dergelijke zaken zijn altijd zeer
moeilijk te beoordeelen.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik zal niet verder ingaan
op deze zaak, maar ik wil wel verklaren, dat ik het niet met
u eens ben. Wanneer u dit rapport leest, dan zult u tot de
overtuiging komen, dat er absoluut geen kinderen beneden
de 16 jaar in een bioscoop mogen worden toegelaten, omdat
het de kinderen te veel opwindt en bovendien het flikkeren
van de beelden zeer slecht is voor de oogen. Wanneer de
kinderen een paar uur ingespannen naar de beelden zitten te
kijken, dan is dat zéér nadeelig voor de oogen.
De Voorzitter. Wanneer dat slecht is voor de oogen van
kinderen, dan zal het ook wel slecht zijn voor de oogen van
volwassenen
De heer Fokker. Die zijn al slecht!
De heer P. J. Mulder. M. d. V. Het is al een paar jaar
geleden, dat de heer Sijtsma in den Raad heeft voorgesteld,
om een belasting te heffen op de publieke vermakelijkheden.
Uit de couranten blijkt, dat een dergelijke verordening reeds
in verschillende steden is ingevoerd. Zoo heeft deze verorde
ning aan de gemeente Utrecht, een grootere gemeente dan
de onze, ƒ17.000.— opgebracht, terwijl de opbrengst in Breda
ruim f 7000.— bedroeg en die veel kleiner is dan de onze.
Ik geef Burgemeester en Wethouders in overweging, om eens
over deze zaak na te denken en later met een dergelijk voor
stel te komen.
De Voorzitter. Het is niet zoo heel lang geleden, dat
Burgemeester en Wethouders zijn gekomen met een voorstel,
om een belasting te heften op publieke vermakelijkheden,
maar dat voorstel is in den Raad afgestemd.
De heer van der Lip. Dat is al tweemaal in den Raad
verongelukt.
De Voorzitter. Het zal hoogstens twee jaar geleden zijn,
sinds Burgemeester en Wethouders de laatste keer met een
dergelijk voorstel in den Raad zijn gek'omen.
De heer Mulder. Het zou mogelijk kunnen zijn, dat de
stemmen zijn gewijzigd. In ieder geval geef ik het denkbeeld
aan Burgemeester en Wethouders in overweging.
De Voorzitter. Ik ben niet tegen een belasting op de
openbare vermakelijkheden. Wij moeten dan evenwel de zaak
opnieuw in studie nemen en nagaan, hoe zij in andere steden
is geregeld, om weer een nieuw ontwerp klaar te maken.
En als het dan weer wordt verworpenAls ik, voor mij,
eenigszins kans zag, een dergelijke belasting tot stand te brengen!
zou ik er geen bezwaar tegen hebben, maar het geeft ons weer
een massa werk en ik wanhoop aan succes.
De heer Aalberse. M. de V.! Ik zou een korte opmerking
willen maken. Toevallig hoorde ik laatst van iemand, die op
het gebied van armenzorg werkzaam was, dat een gezin van
een politieagent in den winter onderstand kreeg. Dat. vond ik
vreemd. Ik heb geïnformeerd en het bleek mij iets te zijn,
dat meer voorkwam en dat er werkelijk gezinnen van politie
agenten zijn, die in den winter van liefdadige instellingen
wegens bun positie op discrete manier onderstand ontvangen.
Wij hebben nu van U, M. de V., gehoord, dat het voor
nemen bestaat, om een nieuwe regeling van de salarissen te
ontwerpen, die op 1 Juli in werking zou moeten treden. Dat
feit heeft echter op mij indruk gemaakt, want als dat waar
is, blijkt, dat op het oogenblik de salarissen, van verschillenden
althans, veel te laag zijn, want dat moest toch niet kunnen
voorkomen, tenzij wanneer er zich buitengewone omstandig
heden voordoen, maar de gevallen, waarvan ik gehoord heb,
waren niet zoo verschrikkelijk buitengewoon, zoodat ik meen,
dat het loon daarin zeker voldoende had moeten zijn. Voor
twee jaren is eenigszins aan den nood tegemoet gekomen,
door het geven van een duurtetoeslagwij hebben aan alle
ambtenaren en dus ook aan de politieagenten toen een duurte
toeslag gegeven. Op het oogenblik moge het leven misschien
iets goedkooper zijn, maar alles bij elkander genomen geloof
ik niet, dat het op het oogenblik veel goedkooper is. Daarom
zou ik willen vragen, of het niet mogelijk is, om het tot
stand komen van de nieuwe regeling wat te bespoedigen?
In de tweede plaats deze opmerking. Omdat het feit eenigen
indruk op mij maakte, heb ik eens verder nagevraagd, hoe
het dan eigenlijk stond, en het bleek mij, dat de nood het
ergste is bij de oudste agenten van de tweede klasse en de jongste
agenten van de eerste klasse. Daar wringt het het meeste;
dat zijn de menschen, die op den leeftijd zijn van een wordend
gezin, en het grootste aantal kinderen hebben, die nog niets
verdienen.
M. de V.! Wanneer wij eenmaal een concreet voorstel van
U hebben, is het zeer moeilijk, om daarop amendementen in
te dienen of eenigszins principieele voorstellen daartegenover
te plaatsen. Daarom is het, heb ik gedacht, misschien beter,
om, nu de zaak in voorbereiding is, de yraag te stellen,
waarop ik op het oogenblik geen antwoord zou wenschen,
maar die ik in overweging wil geven. Als het feit waar is en
U, M. de V., meent, dat daar de schoen wringt, meen ik, dat
er slechts één behoorlijk middel is, rekening houdende met
de financiën van de gemeente, om daaraan tegemoet te komen,
namelijk het systeem, dat ook door den Minister van Water
staat voor de postbeambten en den Minister van Binnen-
landsche zaken voor de onderwijzers toegepast is, waarbij men
erkent, dat de salarissen voldoende zijn voor kleine gezinnen,
maar dat men de overtuiging heeft, dat ze dan ook voor
grootere gezinnen te laag zijn, zoodat men boven een bepaald
aantal kinderen, bijv. boven twee kinderen, een bepaalden
toeslag geeft per kind. Dan stellen wij het zoo, dat het salaris
van de personen, die een betrekkelijk groot gezin hebben,
met kinderen, die alleen kosten, zonder iets in het gezin te
brengen, eenigszins rekening houdt met de uitgaven van een
dergelijk gezin. Aanvankelijk heeft men tegen een dergelijke
regeling allerhande bezwaren gemaakt, maar nu het ingeleefd
is, blijkt, als men bijv. de onderwijzers hoort, dat het een
goed systeem is. Met eenzelfde bedrag aan geld kan men veel
meer het doel bereiken, als men geeft salarissen, die over het
algemeen genomen minima zijn, die voldoende zijn vooronge-
huwden en personen met een klein gezin, of voor gezinnen
met groote kinderen," maar die voor groote gezinnen te laag
zijn, waarom aan deze een toeslag boven dat minimum wordt
gegeven. Een dergelijke regeling zal, met een zelfde bedrag,
veel meer hulp verleenen dan een, waarbij allen wat meer
krijgen, omdat degenen, die er nu niet mee kunnen komen,
er dan ook niet mee zullen kunnen komen, dus niet uit den
nood geholpen worden en vrijwel in denzelfden toestand blijven.
M. d. V. Daarom wilde ik aan U de vraag stellen: wilt
U niet in overweging nemen, of het aanbeveling verdient, dit
stelsel ook voor de politieagenten toe te passen? Na hetgeen
ik daarvan -heb gehoord, ben ik overtuigd, dat dit in verband
met de gemeentefinanciën de eenige manier is om te komen
tot een bevredigende oplossing. Ik vind het treurig, dat politie
agenten met 5 of 6 kinderen nog in de wintermaanden van
liefdadige instellingen ondersteuning ontvangen. Dat is niet
zooals het behoort.
De Voorzitter Ik bezit thans absoluut geen gegevens
omtrent deze zaak. Ik heb slechts ééns van een eenigszins
soortgelijk geval als de heer Aalberse bedoelt, gehoord, al viel
dit ook niet onder dezelfde categorie. In het algemeen zou ik
echter willen opmerken, dat, al verzoekt men om in aan
merking te komen voor bedeeling, toch altijd moet worden
overwogen, of dit in dat geval wel noodig is. De loonen,
waarop U doelde, bedragen f 725.per jaar, waarbij nog
komt het kleedgeld van f 85.en eenige emolumenten. Het
kan zijn, dat men het daarmede niet kan doen, maar hoe
moet het dan gaan met zoovelen in de vrije maatschappij
U gaat van net axioma uit, dat degenen die om bedeeling
komen vragen, het ook absoluut noodig hebben. Het kan zijn,
dat verschillende personen, die het niet direct noodig hebben,
toch verzoeken om in aanmerking te komen voor bedeeling.
Ik zal zeker voorstellen om de loonen van de politieagenten
te verhoogen, maar wanneer men hiermede vergelijkt de
loonen van zeer vele personen in de vrije maatschappij en
ook van vele andere ambtenaren, dan komt het mij voor, dat
mén niet kan zeggen, dat de loonen van de politieagenten
zoo laag zijn, dat men nog bedeeling moet hebben. Verkiezen
die personen daarvan toch te profiteeren, dan behoeft het
toch niet altijd te worden geweten aan de loonen. Meer zal
ik hier thans niet van zeggen.
Wat nu betreft uw andere vraag, betreffende den kinder
toeslag, dat is een zeer moeielijke zaak. Men moet niet ver
geten, dat het hier een gemeentelijke regeling betreft, en hoe
kan nu één gemeente in het land een dergelijk punt totaal
anders regelen dan alle andere gemeenten. Men moet bij een
dergelijke zaak ten opzichte van een bepaalde categorie van
ambtenaren toch eenigszins nagaan de wijze, waarop hun
collega's in andere gemeenten worden gesalarieerd. Bij de
posterijen en onderwijzers is dat heel iets anders, want dat