226 DONDERDAG 18 DECEMBER 1913. De Voorzitter. Mag ik, alvorens tot stemming over te gaan, den heer Wethouder van Fabricage verzoekeneen brief voor te lezen, die is ingekomen en die van invloed zou kunnen zijn op de thans te houden stemming. De heer Fischer. M. d. V. De brief, die is ingekomen, is gericht aan Burgemeester en Wethouders, en luidt als volgt: Leiden, 18 December 1913. Aan den Edelachtb. Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Edelachtbare Heeren. Dezer dagen kwam mij ter oore dat het den gemeente ambtenaren zal verboden worden werkzaamheden bij parti culieren te verrichten en waar ik thans een avondkantoor heb en ik dit mij niet gaarne zou zien ontgaan, verzoek ik UEd. beleefd mij toe te staan bij een eventuëele benoeming bedoeld avondkantoor te mogen houden, vooral waar die bepalingen nog niet in werking zijn, doch zullen komen. Op het tijdstip dat ik eventueel benoemd zal worden bestaat die verordening niet en zal zij dus heel slecht reeds toegepast kunnen worden. Ik beveel mij dus in UEdacbtb.'s gunst aan. Mocht het zijn dat Uw geacht college geen termen kunt vinden bovengenoemd verzoek in te willigen, ben ik tot mijn grooten spijt genoodzaakt U te berichten dat ik dan mijne sollicitatie terug neem. Uw geacht College inmiddels dankend voor het in mij gestelde vertrouwen, teeken ik met verschuldigde Hoogachting Uw Dw. Dr. J. C. Bolderdijk. Uit den aard der zaak kunnen Burgemeester en Wethou ders nu niet reeds eert of andere toezegging geven betreffende een verordening, die nog door den Raad moet worden vast gesteld. De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord over dezen brief? Zoo niet, dan stel ik voor tot de stemming over te gaan. Alsnu wordt benoemd de heer D. A. Landaal, met alge- meene (23) stemmen. XII. Benoeming van een opzichter bij den Gemeentelijken Reinigingsdienst. (Zie Ing. St. No. 324.) Wordt benoemd de heer J. Neuteboom, met 18 stemmen; 4 stemmen werden uitgebracht op den heer H. J. van Mil, 1 briefje was in blanco. De Voorzitter. Mag ik den heeren leden van het stem bureau wel dank zeggen voor de genomen moeite. XIII. Verzoek van H. Diepenheim om eervol ontslag als adjunct-Keurmeester bij den Keuringsdienst van eet- en drink waren. (Zie Ing. St. No. 331). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. üe Voorzitter. Ik stel u thans voor, de vergadering te schorsen tot hedenavond 8 uur. Ik hoop, dat de heeren op tijd aanwezig zullen zijn, omdat er nog veel zaken zijn af te doen. Voortzetting van de geschorste zitting des avonds te 8 uur. Be heeren Briët en van der Eist woonden deze avondzitting niet bij; de heeren Heeres, Aalberse, Hoogenboom en A. Mul der zijn thans echter aanwezig. De Voorzitter. Ik heropen de vergadering. Aan de orde is: XIV. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1912, van het College van Vrouwen-Kraammoeders. (Zie Ing. St. No. 316.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XV. Rekening, dienst 1912, van het College van Vrouwen- Kraammoeders. (Zie Ing. St. No. 317.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Vergouwen. Slechts een enkel woord naar aan leiding van het rapport van de Commissie van Financiën. Toen ik het begin daarvan las, dacht ik, dat er iets bijzonders was gevonden, wat voor het College van Vrouwenkraammoe- ders onaangenaam zou zijn. Maar het slot maakte het goed, want daaruit bleek, dat de goede trouw van dit College vast stond. Nu moet de Commissie van Financiën mij niet kwalijk nemen, maar ik acht de hierbij gevolgde methode niet juist, althans niet de meest gewenschte. Wanneer een post niet duidelijk genoeg is, is er niets tegen, dat de Commissie van Financiën dit ter kennis brengt van de betrokken instelling, met verzoek om nadere inlichtingen. Wanneer die inlichtingen voldoende zijn, dan neemt men er genoegen mede en is er geen stof opgejaagd. Dan is de Raad er niet mee gemoeid, er is geen publiek rapport van gemaakt en het recht heeft zijn loop gehad. Nu is de indruk gewekt, alsof er iets was en ik kan mij begrijpen, dat de dames geschrokken zijn. Daarom zou ik de Commissie van Financiën in overweging willen geven om wanneer in het vervolg iets niet duidelijk is, even door bemiddeling van Burgemeester en Wethouders om inlichtingen te vragen en wanneer die inlichtingen dan voldoende zijn, hare goedkeuring aan de rekening te ver- leenen. Zijn zij niet voldoende, dan is er altijd nog beroep op den Raad. De heer Heeres. Ook ik heb met eenige verwondering van het advies van de Commissie van Financiën kennis genomen. De Commissie zegtdat de rekenplichtigbeid van de instelling niet voor een deel ter zijde kan worden geschoven door een erflater, die een legaat aan de instelling bespreekt. Maar wanneer dit legaat aan de instelling is vermaakt, zou dan dit legaat misschien moeten worden geweigerd, omdat daarbij gezegd wordt, dat het Bestuur de vrije beschikking zal hebben over de inkomsten van het legaat? Er staat uit drukkelijk, ik heb het stuk ingezien, dat het Bestuur de vrije beschikking zou hebben over het legaat. Het is mij dus niet duidelijk, wat het Bestuur anders had moeten doen dan het heeft gedaan. Het had de vrije beschikking en het heeft dus de gelden besteed volgens de bepalingen van bet legaat. Het is mij niet duidelijk, wat het Bestuur anders had moeten doen. Het is zelfs verder gegaan dan het verplicht was; het had eenvoudig kunnen zeggen;' dat deel van de inkomsten ver antwoorden wij niet, daarover hebben wij de vrije beschik king, De Commissie van Financiën had moeten zeggen; gij zijt vriendelijker geweest tegenover den Raad dan gij hadt be hoeven te zijn. Ik moet eerlijk zeggen, dat het advies van de Commissie mij niet alleen heeft veibaasd, maar dat het mij ook gespeten heeft tegenover het Bestuur van deze ver- eeniging. De heer Reimeringer. Ik kan mij over die quaestie van het legaat moeilijk uitlaten; die zaak is nog erg duister; men weet nog niet precies hoe het er mede gesteld is. Maar wat de Commissie van ïinanciën nu heeft geschreven, zal misschien aanleiding geven, dat er meer klaarheid komt. De Commissie heeft nu een zachten wenk gegeven om een betere verantwoording van de gelden te verkrijgen, natuurlijk met alle waardeering voor de dames; maar zij moeten ook voldoen aan de voorschriften van de wet. Met een kleine aanwijzing zijn wij tevreden. De heer van der Pot. M. d. V. De heer Heeres heeft ge vraagd of, wanneer door een erflater een legaat wordt ver maakt met de bepaling, dat het Bestuur de vrije beschikking daarover heeft, dat Bestuur dan volgens onze opvatting dat legaat zou moeten weigeren. M. i. is daarvoor geen enkele reden. Dat legaat is dan toch niet gegeven onder de verplich ting, dat men daarvan nooit rekening en verantwoording zal mogen doen; de erflater heeft alleen het Bestuur de bevoegd heid gegeven om geen rekening en-verantwoording te doen, maar van die bevoegdheid kan het Bestuur geen gebruik maken, omdat de wet de besturen van deze soort instellingen verplicht tot het afleggen van rekening en verantwoording, waaronder vanzelf alle ontvangsten en uitgaven zijn begrepen. Daarop kan de erflater geen inbreuk maken. De bepaling der Armenwet, die deze instellingen rekenplichtig maakt aan den Raad, is door de wilsverklaring van een bijzonder persoon niet op zijde te zetten. Wanneer de erflater had willen be reiken, wat hij misschien bedoeld heeft, dat het Bestuur de vrije beschikking kreeg, dan had hij het legaat niet moeten vermaken aan de instelling, maar aan de personen van de bestuurders, want nu de instelling rekenplichtig is aan den Raad, komt het mij ook voor, dat ook van dit legaat reke ning en verantwoording moet worden gedaan. Wat de opmerking van den heer Vergouwen betreft, ik geloof, dat wat hij wenscht, ook in den regel wordt gedaan. Het is ten minste in den korten tijd, dat ik lid ben van de Commissie van Financiën, reeds eenige malen gebeurd, dat kleine opmerkingen werden ter kennis gebracht van het Bestuur, dat dan ouk de noodige inlichtingen gaf. Daarna werd dan aan den Raad voorgesteld de rekening goed te keuren. Hier echter geldt het een principieele kwestie. Het Bestuur meent vrij te zijn en geen verantwoording te moeten afleg gen over deze uitgaven, terwijl de Commissie meent, dat die verantwoording wel noodig is. Daarom moest de opmerking

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 6