DONDERDAG 18 DECEMBER 1913. 223 en ik zoek de overigen bij de werklieden van de firma Blok, dan kom ik tot een veel grooter aantal, dan de heer Fischer zooeven noemde. Blijkbaar zijn dus ook nog werklieden aan genomen, die niet bij de firma Blok in dienst waren. Waarom heeft men niet eerst alles genomen, wat nog behoorlijk bruik baar is. Deze hebben toch het werk tot dusverre in dienst van een particulier werkgever gedaan en als zij hun plicht niet vervulden, zou deze hun toch in alle geval niet hebben ge houden. Zij verstaan dan ook het werk. Nu kan men over de humaniteit verschillend denken, maar als men menschen van 43 jaar, in de kracht van hun leven en hun plicht doende, niét overneemt, dan vind ik dat toch niet bijzonder humaan, tenzij merr hen absoluut niet kan ge bruiken en dat is voor mij nog de vraag. Als men werklieden in de bladen oproept, weet men ook niet, of men menschen krijgt, die dat werk verstaan. Menschen, die eens op den bok hebben gezeten, zijn ook niet altijd geschikte voerlieden. Men kan het met de wer klieden van de firma Blok toch probeeren ze los aan te nemen; bevallen zij niet, dan behoeft men hen ook niet te houden. Wellicht dat zij het werk van voerman of hulpvoerman toch goed doen. De heer Fischer. M. d. V. Ik kom nog even terug op het geval van dien werkman van 43 jaar. Bij het aannemen van werklieden zijn wij reeds ver boven den leeftijd van 40, zelfs 43 jaar gegaan. Is die werkman niet aangenomen, dan is dat blijkbaar om andere redenen geschied, als de heer Sijtsma ons mededeelde. Ik herhaal het: wij kunnen niet meer menschen in dienst nemen, dan wij noodig hebben. De heer Sijtsma zeide ook nog, dat werklieden in dienst zijn genomen, die niet bij de firma Blok zijn geweest, maar ik tnoet dat pertinent tegenspreken. Dat geldt alleen voerlie den en ik bedank er voor, om iemand op een voertuig te zet ten, die er niet mede kan omgaan. Dat zou ongelukken kun nen veroorzaken. De heer Botermans. M. d. V. Ik had ook iemand bij mij, die mij mededeelde, dat hij 43 jaar oud was en 20 jaar in dienst van de firma Blok is geweest en de gemeente in dien tijd had bediend. Al is die man nu boven de 40, dan is het toch hard, hem midden in den winter op straat te zetten. Zou men zoo iemand niet tot het voorjaar in dienst kunnen houdenzij het ook bij een anderen tak van dienst Die menschen worden anders gedwongen zich tot het Armbestuur te wenden. Ik zou gaarne zien, dat Burgemeester en Wet houders daarin voorzagen. De heer Korevaar. M. d. V. Een jaar of vijftien of langer geleden gold algemeen het spreekwoord«Stadswerklui, stads- luilakkeri." Toen reeds, dus ook voordat ik Wethouder hier was, is er ernstig naar gestreefd, het corps van de werklieden te verbeteren door vooral bij het aanstellen van nieuwe krach ten te letten op geschiktheid, bekwaamheid en hun leeftijd. Ik kan dan ook zeggen en ik heb dat ook vernomen van anderen dat het corps belangrijk is verbeterd en dat het corps gemeentewerklieden tegenwoordig wel gezien mag worden. Otn die reden verbaas ik mij dan ook over het debat, dat hier gevoerd wordt. Men wil thans Burgemeester en Wethou ders forceeren om menschen aan te nemen, wier plaatsing met de meest mogelijke welwillendheid opgevat, in strijd zou zijn met de eischen van den dienst en deze door den winter te hel pen Kan dat nu zijn tot verbetering van den tak van dienst en bijgevolg in het belang van de gemeente Ik vind die rede neering dan ook zeer zonderling en ik begrijp niet, wat de Raadsleden er toe drijft, Burgemeester en Wethouders een dergelijke klem op te leggen. De heer Botermans. M. d. V. Ik wil er in geen geval aan .medewerken, om dergelijke stumpers in den winter op straat te zetten. Ik vind het niet netjes, als men hen nu op straat zet en ik zou het wel netjes vinden, als men die menschen althans door den winter heen hielp. Er is bij den dienst der gemeente toch nog wel plaats voor die enkele menschen. Het zijn misschien 10 of 12 man, die door den winter heen geholpen moeten worden. De Voorzitter. Ik wil er nog aan toevoegen, dat ook ik het debat eigenlijk niet begrüp. Als er open plaatsen zijn en die worden alle vervuld met vroegere werklieden van Gebrs. Blok, dan begrijp ik niet, wat men nu verder nog wil en wat men Burgemeester en Wethouders in deze kan verwijten. De heer Botermans wil de menschen niet naar het Arm bestuur zenden; maar als hij zou willen voorstellen,diemen- schen alleen maar weekloon te geven, en niets te laten doen, dan op straat te wandelen, dan komt dat toch op hetzelfde neer, alsof zij bij het Armbestuur komen. Dan zou de ge meente toch ook niet veel anders doen dan die menschen bedeelen. Ik begrijp ook niet, dat de bezwaren juist komen van een richting, die zoozeer ijvert voor het overnemen van bedrij "en door de gemeente in eigen beheer, want dat zou men op die manier onmogelijk maken. Hoe dit zij, verlangt thans nog iemand het woord Zoo niet, dan sluit ik de beraadslaging. Het voorstel is dus om het request met de adhaesiebetuigingen voor kennisgeving aan te nemen. Zonder hoofdelijke stemming wordt daartoe besloten. 7°. Verzoek van B. C. Hartman, om bioscoopvoorstellingen te mogen geven op Zondagmiddag. Dit stuk luidt als volgt: Aan de Raad der Gemeente Leiden te Leiden. Edel Achbare Heeren. Ondergeteekende Barend Cornelis Hartman, van beroep Bioseopehouder wonende Stationsweg No. 19 te Leiden, ver zoekt Edel Achtbare Heeren beleefd hem toestemming te willen verleenen tot het geven van Bioscope voorstellingen op Zondagmiddag. Gelijk in iederen stad zulks mag geschieden, zoo verzoekt ondergeteekende zulks ook in Leiden zoude mogen gebeuren. Ondergeteekende verzoekt zulks omdat hij eene concurentie ziet in de Remonstrantsche Kerk, (uitvoer ing) waar, op Zondag middag, een concert wordt gegeven toegangvoor het publiek 75 ct. en 50 ct. per persoon, en hij zulks beschouwe als zijnde ook eene publieke vermakelijkheid, hij daarom beleefd ver zoekt Edel Achbare Heeren hem dezelfde rechten te willen geven als welke andere inrichting ook. Hopende Edel Achbare Heeren mij een gunstig antwoord hierop willen geven zoo verblijf ik Hoogachtend Uw onderdanige dienaar Leiden 9 Dec. 13. B. C. Hartman. De Voorzitter. Mijne heeren, het geven van toestemming tot het houden van publieke vermakelijkheden op den Zondag is, waar het hier de uitvoering van de Zondagswet geldt, toe gekend aan Burgemeester en Wethouders. Ik stel dus voor, dit request in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders ter afdoening, en open de be raadslaging over dit voorstel. De heer Fokker M. d. V. Ik zou nog even iets willen vragen. Is het juist, dat in de Remonstrantsche kerk derge lijke muziekuitvoeringen tegen entrée worden gegeven? Is dat het Gemeentebestuur bekend, en heeft het Gemeentebestuur daarvoor vergunning verleend? De Voorzitter. Ik kan den heer Fokker antwoorden, dat in de eerste plaats Burgemeester en Wethouders dergelijke orgelconcerten in de Remonstrantsche Kerk niet beschou wen als openbare vermakelijkheden en in de tweede plaats dat op de vraag, of zij daarvoor vergunning hebben gegeven, moet worden geantwoord: »Neen". Burgemeester en Wethou ders staan dus in zooverre geheel buiten de zaak. Aan hen is niet de beoordeeling of de Zondagswet wordt overtreden. Want de heer Fokker weet evengoed als ik, dat Burgemees ter en Wethouders geen opsporingsambtenaren zijn. Daar moeten anderen voor zorgen. Maar in elk geval is dit request geheel ter competentie van Burgemeester en Wethouders en het voorstel is dus om het in hunne handen te stellen ter afdoening. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel aangenomen. 8°. Verzoek van J. A. P. van Leeuwen om eervol ontslag als onderwijzer met verplichte hoofdakte aan de school 3e klasse No. 1. 9°. Verzoek van den Gymnastiekleeraar M. A. A. Steijns om toestemming tot het geven van onderwijs aan de leerlin gen der Bijzondere School in het Noordeinde. Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders. 10°. Verzoek van de afdeeling Nijmegen en Omstreken der Ned. Vereeniging tot bescherming van Dieren, om geen paar den aan te koopen, die gecoupeerd zijn. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden geeft met gepasten eerbied te kennen de Afdeeling Nij megen en Omstreken" der Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren dat de tegenwoordige Voorzitter van genoemde afdeeling zich gewend heeft met een open brief, waarvan wij ons ver oorloven omstaande een afschrift hierbij te voegen, aan de eigenaren van paarden uit alle standen der maatschappij, om geen paarden met gecoupeerd staartbeen aan te koopen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 3