DONDERDAG 18 DECEMBER 1913. 233 De heer Fokker. M.d.V. Mag ik nog een enkel woord toevoegen aan hetgeen is gezegd ter verdediging van de concept-veror dening. En dan wil ik hiermede beginnen, M. d. V., om waar voor de bewerking van die concept-verordening lof is toege zwaaid aan de Commissie voor de Strafverordeningen, ik dien lof voor een groot deel overbreng op Mr. Carpentier Alting, die aan dien arbeid zulk een groot aandeel heeft gehad en dien wij zeker allen hopen weer spoedig hersteld hier in ons midden terug te zien. Teekenen van instemming Ik zou den heer Botermans, die de meeste praktische be zwaren heeft geopperd, dit willen zeggen. De Commissie voor de Strafverordeningen heeft die bezwaren zeer wel gevoeld, maar zij meende, dat in de eerste plaats de gemeente moest worden geholpen. Er bestond hier een noodtoestand, dat de gemeente op verschillende plaatsen was overgeleverd aan de willekeur van particulieren, geholpen door schrandere pleit bezorgers, die allerlei chicanes vinden, om de straten over te dragen aan personen van wie niets te halen is, en die schut tingen plaatsen op perceelsgedeelten, welke daardoor niet als straat kunnen worden gebruikt. Het was die toestand, die de gemeente noopte om in te grijpen, ook omdat daardoor aan de gemeente indirect niet onaanzienlijke geldelijke nadeelen werden toegebracht. Om aan dien wantoestand een einde te maken is de verordening gemaakt. Ik wil echter den heer Botermans geruststellen. De heer Botermans doet als bezwaar gelden, dat wanneer verlof wordt gevraagd om een stuk grond, bestemd voor straataanleg in eigendom aan de gemeente over te dragen, de gemeente telkens een andere beslissing kan nemen. Zeker, maar de Raad zal zeker wel uitmaken op welke wijze aan billijke bezwaren kan worden tegemoet gekomen; de Gemeenteraad heeft elk geval afzonderlijk in de hand. Doch er moest een einde worden gemaakt aan dien wantoestand, dat ieder een straat kon maken en die kon laten liggen. Dat zal niet meer kunnen voorkomen. Voortaan zal niet meer kunnen worden gebouwd, behalve aan straten en wegen die toebehooren aan het Rijk, de Provincie of de Gemeente, behoudens dispensatie van deze verbodsbepaling. En het is ook de bedoeling van Burgemeester en Wethou ders en wij vertrouwen daarin dat die bepaling zoo mild mogelijk zal worden uitgelegd, tenminste in gevallen van goede trouw. Wil iemand de gemeente dupeeren en schade berokkenen, dan moet natuurlijk geen dispensatie worden verleend. Deze verordening is gemaakt tot steun der goeden en tot wapen tegen de kwaden. Ik hoop, dat zij in dezen geest zal worden uitgelegd, en voor de gemeenschap ten goede zal werken. De heer Botermans. M. d. V. Ik ben begonnen te zeggen, dat ik deze verordening toejuich, maar dat ik eenige practi- sche bezwaren had. Deze zijn thans opgelost. M. d. V. In die zaak van de halve straat zit heel veel in. IJ begrijpt dit zoo niet, omdat u niet in het vak is. De Voorzitter. De heer Botermans heeft terecht opgemerkt, dat ik niet in het vak ben, maar daarom heb ik de quaestie van de halve straat toch heel goed begrepen. De heer Boter mans behoeft zich echter niet ongerust te makenieder geval komt afzonderlijk in den Raad. Zooals de heer Fokker terecht zegt, zullen de goeden ge steund en de kwaden geweerd worden. Daarvoor dient het recht van dispensatie. Burgemeester en Wethouders zijn in het algemeen wel niet. zoo erg gesteld op het recht van dis pensatie, maar het is hier een noodmaatregel. De heer van der Pot. M. d. Y. Ik ben het met u eens, dat niet alles in de verordening kan worden gezet,, maar het is toch, dunkt mij, zeer nuttig geweest, dat de heer Fischer hier eenige bepaalde verklaringen heeft afgelegd, waardoor wij nu weten, hoe de verordening zal toegepast worden. Wat de door den heer Fischer aangewezen fout in mijn redeneering betreft, deze werd veroorzaakt dooi- de redactie van art. 2, tweede lid, want daar staat: »Bij deze voorwaar den wordt de geldsom bepaald, die ter bestrijding van de volledige kosten van den straat- of wegaanleg en daarmede verband houdende werken, door den verzoeker moet worden voldaan en welke door hem ter nadere verrekening in de gemeentekas moet worden gestort." Daaruit moest ik wel afleiden, dat de gemeente, wanneer in de toekomst een halve straat met riool werd aangelegd, ook de volledige kosten van het riool van den belanghebbende zou terugvorderen. Wil men hier echter voor de praktijk een billijker regeling treffen, dan juich ik dit toe. maar de letter van de verordening geeft op dit punt tot het misverstand aanleiding en daarom lijkt het mij zeer goed, dat dit misverstand thans door de verklaringen van den Wethouder geacht kan worden uit den weg te zijn geruimd. De heer Fokker. M. d. V. Art. 2, tweede lid van de ver ordening zal door den Raad in elk bijzonder geval moeten worden uitgelegd. Dit tweede lid luidt: »Bij deze voorwaarde wordt de geldsom bepaald, die ter bestrijding van de volledige kosten van den straat- of wegaanleg en daarmede verband houdende werken, door den verzoeker moet worden voldaan." Nu zou ik dit liever aldus lezen, dat ik den nadruk leg op de woorden »en daarmee verbandhoudende werken". De Raad zal dan in elk geval moeten uitmaken, welke wer ken verband houden met den aanleg van een halve straat en met name of een riool, dat in die halve straat komt, met den aanleg daarvan verband houdt of niet. Wanneer art. 2 in dien zin wordt uitgelegd, dan is aan het bezwaar van den heer Van der Pot geheel voldaan. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De artikelen 1 tot en met 8 en daarna de verordening in haar geheel worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XXXIX. Verordening, houdende wijziging der verordening vau den 12den October 1905 (Gem.blad No. 25) op het Bou wen en Sloopen. (Zie Ing. St. No. 308.) De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Botermans. M. d. V. Ik zou wel eens willen vra gen, wat de bedoeling is. Er staat, dat het verboden is om gebouwen op te richten of te vernieuwen elders dan aan straten of wegen toebehoorende aan het Rijk, de Provincie of de Gemeente. Als men nu bijv. een huis heeft aan de Rijnkade of op het Schelpenpad, dat particulier eigendom is, en dat huis brandt at, mag het dan niet meer opgebouwd worden? Of wanneer het herstelling noodig heeft, mag dit dan niet meer geschieden? De Voorzitter. In artikel 1, tweede lid wordt aan Bur gemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om van de bepaling van het eerste lid dispensatie te verleenen. Dit bevalt ons zelf maar half. Wij zijn een geheelen avond bezig geweest, om dit artikel zoo te formuleeren, dat wij er in alle opzichten tevreden over wareu, maar dit bleek onmogelijk. Wij hebben hier op het gebied van straten en wegen een zeer ingewikkelden toestand. Iti Amsterdam heeft men den zelfden toestand, wat het landelijk gedeelte van Nieuwer Amstel betreft. Daardoor was het niet mogelijk de bepaling zoo te formuleeren, als wij oorspronkelijk gewild hadden. Nu echter in de Verordening op den aanleg van Straten en Wegen bepaald is, dat de nieuwe straten allen zullen behooren aan de gemeente, moest ook voor de oude straten worden gezorgd, want anders had men met die straten nog altijd in dezelfde moeilijkheden kunnen komen, als tot nu toe. Daarom was het het beste, om het algemeen verbod van art. I, eerste lid uit te vaardigen en daarvan een ruime dispensatie mogelijk te maken. Wij begrijpen heel goed, dat wanneer iemand een huis heeft staan, dat afbrandt, dit natuurlijk moet kunnen worden opgebouwd. In zoo'n geval kunnen Burgemeester en Wet houders dispensatie geven van het verbod; maar de gemeente moet een middel hebben om aan ongewenschte toestanden een einde te kunnen maken en dat heeft zij nu door de be paling van het eerste lid. De eenige overweging van de Commissie was daarbij het gemeentebelang. De heer Botermans. M. d. V. Wanneer u zegt, dat de dis pensatie zoo ruim mogelijk zal worden toegepast, dan ben ik tevreden. De heer Fokker. Wanneer de heer Botermans had gevraagd om een voorbeeld te geven van een geval, waarin Burgemees ter en Wethouders dispensatie zouden moeten geven, dan zou er geen beter voorbeeld denkbaar zijn, dan nu door hem zelf is aangegeven. Op dergelijke gevallen heeft de Commissie voor de Strafverordeningen juist het oog gehad bij de bepaling van het 2de lid van art. 1. Maar het is den beer Botermans niet be kend, hoevele malen de gemeente al bedrogen is door bouwers aan de zoogen. lanen, en hij kent ook misschien niet de eigenaar dige moeilijkheden, die het ontwerpen van een dergelijk artikel heeft met het oog op de kwestie van het bewijs. De Ambte naar van het Openbaar Ministerie zal moeten bewijzen, wat hij iemand ten laste legt, en opdat niemand onschuldig zal worden veroordeeld, moet alles op een goud schaaltje worden gewogen. Men moet daarom de verbodsbepalingen zeer streng redigeeren, doch neemt dan eene dispensatiebevoegdheid op, om van de verbodsbepaling af kunnen te wijken. De heer Botermans. M. d. V. Gij moet mij niet kwalijk nemen, dat ik deze vraag heb gesteld. Ik kom nog eens terug op de Leuvestraat. Daar heb ik een dertigtal mooie woningen gebouwd. Als nu zulk een huis afbrandt, of na een jaar of tien eenige reparatie behoeft, dan zal ik dat huis niet mogen ver bouwen of herstellen met het oog op deze verordening. Ook die huizen staan in een halve straat. Hoe ver strekt zich de dispensatie nu uit?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 13