230 DONDERDAG 18 DECEMBER 1913. De heer van Tol. M. d. V. Bij het lezen van het prae- advies op het verzoek van de werkliedenvereenigingen om loonsverhooging, wordt een historisch overzicht gegeven van de Toonsverhoogingen, die de laatste jaren hebben plaats gehad. In het praeadvies betreffende de jongste salarisverhoo- ging van de traktementen der ambtenaren is zulks echter niet geschied. Niettemin wordt in het praeadvies toch erkend, dat deloo- nen eenigszins verbetering behoeven, waarbij dan vier ver schillende factoren worden in acht genomen. Iri de eerste plaats wil men letten op de loonen in andere, met Leiden op één lijn te stellen, gemeenten. Bij die vergelijking met plaat sen in den omtrek van Leiden blijkt echter, dat de loonen te Leiden erg laag zijn. Nu wordt wel gezegd, dat vergelijkingen niet zoo heel gemakkelijk zijn, omdat de quaestie van de overuren er altijd tusschen zit, maar het blijft toch maar een feit, dat de loonen te Leiden over het algemeen lager zijn dan die, welke worden uitbetaald in de meeste gemeenten van Noord- en Zuid-Holland, voor zoover die gemeenten kunnen worden beschouwd als te staan op één lijn met Leiden. Wat de tweede overweging: de plaatselijke loonstandaard, hiermede te maken heeft, begrijp ik niet goed. Als leden van den Raad zijn wij verplicht om aan de werklieden in dienst der gemeente een loon te geven, dat behoorlijk is; met de plaat selijke loonstandaard hebben wij in dit opzicht niets te maken. De derde overweging is: de voordeelen speciaal aan den dienst bij de gemeente verbonden. Dat is waarde werklieden in dienst der gemeente hebben iets voor bij de werklieden in dienst van particulieren Zij hebben een weduwen- en wee- zenfonds, recht op eigen pensioen, zij krijgen uitbetaling van loon op Christelijke feestdagen, verlof met behoud van loon enz., voordeelen, die wij werklieden tekort komen (hetgeen wij 'tbest de volgende week kunnen merken, als wij twee dagen minder loon ontvangen) en die ten deele ook door particu liere patroons wel konden worden gegevenveel van hetgeen nu de gemeentewerklieden genieten, moesten de andere werk lieden ook hebben. De vierde overweging is: de minimumbehoefte van een arbeidersgezin. Dat zou ik willen omkeeren. Men moet niet beginnen te spreken van de minimum-behoeften. De werkman moet trach ten zijn behoeften tot een minimum te beperken. Natuurlijk zijn er altijd zaken, die men noodig heeft, zooals voedingsmid delen. maar ook daar moet de werkman zich al veel ontzeggen. Vleesch is voor ons een weeldeartikel, boter moeten wij in den regel ontberen, wij moeten het doen met margarine. De behoeften van een arbeidersgezin zijn met vast te stellen op een minimum, maar wij moeten onze behoeften beperken tot een minimum. Overigens ben ik voor bet voorstel van Burgemeester en Wethouders, om do loonen wat te verboogen, dankbaar. Datzelfde kan ik echter niet zeggen voor hetgeen Burge meester en Wethouders voorstellen, om n.l. die verhooging eerst te doen ingaan op den lsten April 1914. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de verzoeken om verhooging .van loon reeds meer dan een jaar geleden zijn gedaan en ver schillende leden van den Raad overtuigd zijn, dat het loon moet verhoogd worden, dan komt het mij voor, dat men nu niet behoeft te wachten tot den lsten April. En daarom heb ben wij voorgesteld, om de loonsverhooging te doen ingaan op 1 Januari 1914, en ik hoop, dat de Raad zich met dit voorstel ook zal kunnen vereenigen. De heer Sijtsma. Ik wensch ook een enkel woord te zeggen over het praeadvies van Burgemeester en Wethouders en vooral naar aanleiding van de verschillende overwegingen, die Burgemeester en Wethouders in hun voorstel ter sprake brengen. En dan kom ik in de eerste plaats aan de voordeelen, die de gemeentewerklieden hebben boven werklieden in particulieren dienst. Zoo heeft de gemeentewerkman pensioen, hij behoudt zijn loon bij ziekte, evenzoo op feestdagen, enz. Maar daartegenover staat weer, dat hij nimmer extra loon ontvangt. Er kunnen tijden zijn, dat men meer verdient dan de particuliere werkman, maar er kunnen ook tijden zijn, dat de particuliere werkman veel meer verdient. Het blijkt echter wel, dat de gemeentedienst wordt ge waardeerd, zeggen Burgemeester en Wethouders, want de menschen, die in dienst der gemeente zijn, blijven er ook in; maar we mogen niet vergeten, zij hebben dan ook voor hun pensioenfonds betaald en dat houdt hen vast. Het is niet altijd te zeggen, wat beter is, maar over het algemeen heeft de gemeentewerkman wel iets voor boven een gewoon werkman in particulieren dienst. Zoo wij dan al iets meer aan den gemeentewerkman geven, daar staat tegenover, dat wij als vakman en ook als menseh meer van hem verwachten, dan van een ander werkman. Als een patroon bijv. een opperman in zijn dienst heeft, die zijn werk goed verricht, maar wat los leeft, dan kan den patroon dit laatste misschien niets schelen, maar dit is- van een gemeentewerkman niet geoorloofd. Voor gemeentewerk lieden moeten wij als het ware hebben de aristocratie van de werklieden. Nu ben ik blijde, dat ik hedenmiddag den heer Korevaar, die geruimen tijd hun opperste chef is ge weest, aan den heer Fokker heb hooren verklaren, dat onze gemeentewerklieden er mogen wezen. Dit feit legt ons ook de verplichting op onze werklieden goed te behandelen. Wij willen hebben de beste krachten op dit gebied en als wij die hebben, moeten wij ook goed betalen. In dit verband vind ik de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde verhooging niet zoo bijzonder groot. Ik had ook liever gezien, dat men zich niet zoo had verdiept in al die kleinigheden, maar in eens een royale verhooging fchad voor gesteld. In vergelijking met andere gemeenten komt Leiden dan ook wel wat achteraan. Men beroept zich nu op de over uren, die ook betaald worden. M.d.V. Ik heb vroeger wel eens gezegd, dat ik niet zooveel gevoelde voor die overuren, maar men zegt, dat, zij noodzakelijk zijn. Goed, maar is het dan noodig, dat zij zoo ongelijk worden verdeeld over de werk lieden? Er zijn werklieden, bijv. bij den dienst der desinfectie, die er f 400.aan ontvangen; anderen hebben wel 2U0.-~ of ƒ250.aan overuren gemaakt, terwijl er ook zijn met 40. en één werkman zelfs slechts f 2.75 heeft ontvangen. Dit behoort toch eigenlijk niet het geval te zijn. Wil men de overuren rnederekenen bij het loon, dan moet men zorgen, dat zij ook meer regelmatig worden verdeeld en dat de een niet worde bevoordeeld boven den ander. Vandaar dat ik ook veel liever het aantal overuren had zien inkrimpen. Is dan in sommige takken wat meer werk noodig, dan kan men ook meer loon geven. Thans een enkel woord over de minimum-eischen, die men voor het onderhoud van een gezin mag stellen. Ik zou den heer van Tol niet durven nazeggen, dat men voor het geld, dat men ontvangt, niet kan rondkomen, maar wel moet erkend, dat de levensstandaard is verhoogd, de levensmiddelen in prijs zijn gestegen en vooral de woninghuren zijn omhoog gegaan. Van verschillende kanten hebben wij gehoord, dat de huiseigenaren de huren met minstens 10% tot 20% hebben verhoogd en het zijn deze menschen, die daaronder het eerst lijden. Men schijnt deze mededeeling in twijfel te trekken, maar dezer dagen heb ik een vergadering van huur ders bijgewoondwaar met cijfers en voor beelden is uiteen gezet, dat bewoners van geheele wijken van f 2.tot 2.25 zijn verhoogd. De heer Botermans, die een ontkennende be weging maakt, moge bet als huiseigenaar dan niet hebben gedaan, maar dan maakt hij een loffelijke uitzondering; de meeste huiseigenaren hebben het wel gedaan, volgens mede- deelingen door mij ontvangen. En wanneer men in aanmerking neemt den levensstandaard, de duurdere levensmiddelen, enz. dan geloof ik, dat de ver hooging van het loon met één cent eigenlijk geen verbetering van positie is vergeleken bij vroeger. Het heeft mij daarom dan ook pijnlijk getroffen, dat door deze loonregeling de minst betaalde werkman juist in de minste conditie blijft. Ik zou dan ook veel liever dadelijk twee cent per uur verhooging hebben gegeven,- doch ik zie geen kans dit gedaan te krijgen. Wanneer ik een daartoe strekkend voorstel zou doen, geloof ik toch niet, dat de meerderheid van den Raad met mij zou medegaan en daarom zal ik het niet doen. Doch nu de datum van het in werking treden van de nieuwe regeling. Hierbij sluit ik mij geheel aan bij den heer van Tol, dat deze loonregeling niet moet ingaan op 1 April, maar op 1 Januari a.s. Het heeft mij wel eenigszins verwon derd, dat Burgemeester en Wethouders hiermede zijn ge komen, na het debat bij de begrooting gevoerd, toen wij met een motie dreigden, waarop Burgemeester en Wethouders hebben toegegeven en hebben gezegd, dat zij vóór den lsten Januari met een voorstel zouden komen. Burgemeester en Wethouders hebben toen toch begrepen, dat de loonsver hooging den lsten Januari moest ingaan, anders hadden wij die toezegging niet verlangd. En nu stellen zij weer voor om de regeling te doen ingaan op 1 April. Ik geloof dan ook niet, dat Burgemeester en Wethouders hun zin zullen krijgen, waar het toen de uitdrukkelijke wensch was van den Raad, dat de regeling zou ingaan met 1 Januari. De heer Vergouwen. Ik wensch mij met een enkel woord aan te sluiten bij hetgeen door de beide vorige geachte spre kers is gezegd over het in werking treden van de nieuwe regeling. Burgemeester en Wethouders hebben door hun voorstel geconstateerd, dat de behoefte aan loonsverhooging bestaat. En dan zeg ik met den heer van Tol, laat die rege ling dan ook zoo spoedig mogelijk ingaan. Wij kunnen de menschen wel doen wachten tot 1 April, maar dan geschiedt dit alleen op het motief, dat de loonsverhooging bij de par ticuliere bazen dan ook ingaat. Doch waar op dit oogenblik reeds de billijkheid van een verhooging van het loon wordt erkend, acht ik het ook den meest rationeelen weg, om die zoo spoedig mogelijk te doen ingaan en Wel met 1 Januari.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 10