GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 169 OGEKOIEN STUKKEN. N°. 309. Leiden, 2 December 1913. Bij besluit Uwer Vergadering van den lOen April van dit jaar werd, overeenkomstig het voorstel, vervat in ons prae- advies van den 2en April daaraanvoorafgaande (opgenomen onder No. 101 der Ingekomen Stukken), de verordening van den 7611 December 1911 (Gemeenteblad No. 41), bepalende o. a. den bijstand, aan de hoofden der O. L. scholen in deze ge meente te verleenen, in dier voege gewijzigd, dat het hoofd der Jongensschool 2e klasse, behalve door een plaatsvervan gend hoofd, zal worden bijgestaan, in plaats van door dertien, door tenminste dertien en ten hoogste vijftien onderwijzers en dat van deze onderwijzers elf tot dertien bevoegd moeten zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taaL. Deze wijziging werd aangebracht," ten einde de mogelijk heid te openen het aantal onderwijzers, met de vereischte bevoegdheden, zoo noodig te vergrooten. Zoodra dan bij split sing van een of meer der hoogere klassen dier school de aanstelling van meer vast personeel noodig mocht blijken, zoude daartoe onmiddellijk kunnen worden overgegaan, zon der dat in den geregelden gang van het onderwijs stoornis zoude worden veroorzaakt. Die splitsing nu is thans noodig gebleken, ten aanzien van de 7e klasse. De bevolking toch dezer klasse is dermate toe genomen, dat de leerlingen, die in den vorigen cursus nog in drie lokalen konden worden ondergebracht, nu over vier klassen zijn verdeeld moeten worden, eerstens om het onder wijs meer vruchtdragend te doen zijn en in de tweede plaats met het oog op dé beschikbare plaatsruimte in de verschil lende lokalen. Het gevolg dier splitsing is, dat het onderwijzend personeel met ééne leerkracht zal moeten worden uitgebreid. Uitbreiding van het aantal tijdelijke leerkrachten komt ons niet gewenscht voor, aangezien reeds drie tijdelijke onder wijzeressen) aan deze school werkzaam zijn en het boven dien niet te voorzien is, dat de aan te stellen nieuwe leer kracht te eeniger tijd zal blijken overbodig te zijn. Vandaar dat ons college is overgegaan tot het oproepen van sollicitanten naar de betrekking van vast onderwijzer, tevens bevoegd tot het geven van onderwijs in de Fransche taal, wijl de te benoemen titularis zal geplaatst worden in eene klasse, waarin dat vak onderwezen wordt.. In overleg met den Arrondissements-Schoolopziener en na ingewonnen bericht van het Hoofd der school hebben wij thans de eer U, voor de benoeming van een onderwijzer, met akte Fransch, aan de Openbare Jongensschool 2e klasse, de navolgende voordracht aan te bieden: 1°. J. WAARTS, onderwijzer met verplichte hoofdakte aan de O. L. school der 4e klasse No. 1, te Leiden; 2°. J. L. VAN LEEUWEN, onderwijzer met verplichte hoofdakte aan de O. L. school der 3e klasse No. 1, te Leiden; 3°. D. C. DE BRUIJN, onderwijzer met verplichte hoofd akte aan de O. L. school der 3e klasse No. 8, te Leiden. Met verwijzing naar de desbetreffende, in de Leeskamer ter inzage liggende stukken, verzoeken wij U alsnu tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 310. Leiden, 2 December 1913. Wij hebben de eer U de navolgende voordracht aan te bieden voor de benoeming van eene onderwijzeres in de handwerken aan de openbare lagere school der 3e klasse No. 6 alhier, ter vervulling van de vacature welke is ontstaan, tengevolge van het met ingang van 15 October j.l. verleend ontslag aan Mej. H. de RoosOverdiep. 1°. Mej. A. G. SARABER, tijdelijk onderwijzeres in de hand werken aan de openbare school der 3e klasse No. 6; 2°. Mej. A. VAN DER LA AKEN, werkzaam aan de open bare school der 3e klasse No. 2; 3°. Mej. M. KAPTEIJN DEN BOUMEESTER, werkzaam aan de openbare school der 4e klasse No. 2. Onder mededeeling, dat deze voordracht is opgemaakt in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na inge wonnen bericht van het Hoofd der school, en dat de desbe treffende stukken in de Leeskamer ter inzage liggen, geven wij U in overweging tot de benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 311. Leiden, 2 December 1913. Onder overlegging van nevensgaand schrijven van de Com missie van Beheer over de gestichten »Endegeest", »Voor- geest" en »Rhijngeest", geven wij'Uwe Vergadering in over weging, onder intrekking van zooveel noodig van Uw besluit van 16 October 1912 (Ingek. Stukken No 221), aan de Com missie voor de uitvoering van de in dat schrijven genoemde werken de vereischte machtiging te verleenen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, den 18en November 1913. Bij raadsbesluit van den lOen October 1912 werd onze Commissie op voorstel van Uw College (Zie Ing. St. van 1912 No. 221) gemachtigd tot uitvoering van eenige werken, waar van de kosten uit het afschrijvings- en vernieuwingsfonds konden worden bestreden. Daaronder behoorden o. m. de vergrooting der bestaande portierswoning van Ende geest, en de verruiming van het gestichtsmagazijn in de kelderver dieping van het Kasteel. Dit laatste werk werd, toen tijdens de verbouwing van de bovenverdieping van het kasteel ook beneden enkele verande ringen moesten worden aangebracht, tegelijkertijd en in eigen beheer uitgevoerd, zoodat de daaraan verbonden kosten (werk loon en materialen) uit den loopenden dienst konden worden bestreden. Over de gelden van het afschrijvings- en vernieu wingsfonds werd dus ten deze niet beschikt en in zooverre werd dus van de machtiging van den Raad door onze Com missie geen gebruik gemaakt. Wat de vergrooting van de portierswoning betreft, daarvoor was aanvankelijk een bedrag van /"300.uitgetrokken, welke gelden alleen noodig werden geacht voor den aankoop van mate rialen die, in tegenstelling met die, welke voor de verruiming- van het gestichtsmagazijn benoodigd waren, niet in voorraad waren (en dus moesten worden aangekocht) omdat men van den aanvang af het voornemen had dit werk door eigen werk lieden te laten uitvoeren. Verschillende andere werkzaam heden echter, zooals aan de lift voor »Rhijngeest", het dak van het Kasteel »Endegeest", enz., namen onze werklieden dermate in beslag, dat daarvan moest worden afgezien en de verbouwing moest worden aanbesteed. Bij het voorbereiden der plannen daartoe, bleek toen, dat de bouwverordening van de gemeente Oegstgeest niet toestond de verbouwing op zoo eenvoudige wijze tot stand te brengen, als men oorspronkelijk wel had gewild (met name moest eene wijziging worden gebracht in de ontwerp-rioleeririg); tevens werden toen enkele verbeteringen aan het aanvankelijk ont werp, die ten bate der bewoners zouden komen, toegevoegd. Een en ander heelt tengevolge gehad, dat de vermoedelijke kosten van de uitbreiding der portierswoning tot 810.— zullen stijgen, terwijl de gemeenteraad bij het verleenen dei- machtiging in 1912 daarbij slechts een werk op het oog had, waarvan de kosten op f 300.waren geraamd. Waar het werk in quaestie ook in de naaste toekomst niet door onze eigen werklieden zal kunnen worden uitgevoerd en aan den anderen kant het vergrooten der woning langzamer hand urgent is geworden, meent onze Commissie goed te doen Uw College ten deze te verzoeken den Raad voor te stellen, om met intrekking van zijn besluit van 10 October 1912, voorzoover daarbij machtiging werd verleend tot het uitvoe ren van dit werk, thans onze Commissie opnieuw te mach tigen tot de uitbreiding der portierswoning, waarvan de ver moedelijke kosten ten bedrage van 810.— uit het Afschrij vings- en Vernieuwingsfonds zullen kunnen worden voldaan. Van deze gelegenheid maken wij tevens gebruik Uw College mede te deelen, dat het ons gewenscht voorkomt uit de in het Afschrijvings- en Vernieuwingsfonds aanwezige gelden, waaraan bij het afsluiten der Rekening over het dienstjaar 1912 een bedrag van 7000.werd toegevoegd, in den loop van dit en het volgend jaar nog enkele andere werken te bekostigenook daartoe behoeven wij echter vooraf de mach tiging van den Gemeenteraad. In de eerste plaats zouden wij een stap verder willen gaan in de richting, die door onze Commissie reeds voor enkele jaren werd ingeslagen om langzamerhand tot algeheele afschaffing op Endegeest te geraken van het bestaande tonnetjesstelsel, door de verschillende paviljoens en andere gebouwen aan te doen sluiten op de sedert eenigen tijd in exploitatie zijnde bevloeiingsvelden. Zoo werden wij in meergenoemd Raadsbe sluit van 10 October 1912 gemachtigd, tot de aansluiting van het Kasteel, nadat in het jaar te voren de paviljoens C- en D-, en een deel van paviljoen E-mannen, van rioleering waren voorzien. Thans zouden wij ditzelfde willen doen met het Hoofdge bouw van Endegeest, de beide observatie-paviljoens en de economiegebouwen (keuken en wasscherij), waarvan de aan- i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 1