DONDERDAG 27 NOVEMBER 1913. 217 hebben het voorstel niet aanhangig gemaakt, maar de heer Fokker zelf! Men mag toch veronderstellen, dat als iemand een voorstel doet, hij weet, wat daaraan vastzit. En als wij nu nog de verschillende verordeningen er bij hadden geno men en die in ons praeadvies behandeld hadden, dan had de heer Fokker kunnen zeggen, dat hij geen tijd gehad zou hebben, om de critiek op al die verordeningen te weerleggen, maar nu hebben wij slechts een principieele bestrijding geleverd. En nu geloof ik, dat men daarvoor genoeg heeft aan vijf dagen. Want de heer Fokker spreekt wel van drie dagen, maar ik zie niet in, dat dit zoo is. Van Zaterdagavond tot van middag is toch vijf dagen. De heer Fokker zegt misschien 's Zondags mag ik niet \verken, maar dat zou mij dan toch wel wat overdreven lijken, want ik zie niet in, waarom men als verpoozing op Zondag niet de praeadviezen van Burge meester en Wethouders zou mogen lezen. Trouwens, de heer Fokker denkt daar zeil ook zoo over. ik herinner mij zelfs, dat de heer Fokker mij op Zondagmid dag het geheele sectieverslag in mijn postbus heeft doen toe komen. Dus waar hij blijkbaar verwacht, dat ik wel het heele sectieverslag op Zondag lezen zou, daar vind ik dit nog aangenamer lectuur. Trouwens, ik moet zeggen, dat waar de heer Fokker in die tien minuten zoo vlug het stuk van Bur gemeester en Wethouders heeft kunnen nalezen, dit stuk zoo vlug heeft kunnen beoordeelen en daarover reeds zooveel heeft kunnen zeggen, dat het dan waarlijk niet noodig is geweest dat hij er nog meer tijd voor heeft, omdat hij, dunkt mij, zijne weerlegging niet uitvoeriger hoeft te doen. Wat nu echter de zaak zelf betreft, de heer Fokker vraagt, wat het op zal brengen. Ik zou haast durven zeggen: een luttel bedrag, geen 200.—. Immers, wanneer nu de emolu menten van den bediende veel hooger zouden zijn, dan zou het een prachtbetrekking wezen, want de man heeft daar naast nog een salaris. Men moet bovendien niet vergeten, dat het een verbazend verschil maakt in het bezoek, als er een entrée geheven wordt. Verschillende menschen willen het Stadhuis wel zien, maar niet, als zij daarvoor betalen moeten. Omgekeerd zijn er menschen, die, als zij aardig rondgeleid worden en zich voor zulke dingen interesseeren, misschien wel een gulden geven. Daarom kan men het bedrag, dat vermoedelijk geïnd zal worden, niet vergelijken met hetgeen thans de be diende ontvangt. Daarenboven zouden wij voor de drie toe gangen wel niet drie Cerberussen noodig hebben, maar eenig toezicht zou er toch moeten zijn. Want hoe zou men anders kunnen weten, wie het Stadhuis komt bezichtigen en wie er voor zaken moet wezen? Bijna alle kamers zijn hier steeds toegankelijk. Welnu, iemand komt het Stadhuis binnen en loopt een der kamers inhet is hier steeds een va et vient op de gangen. Komt een der boden nu zoo'n persoon op den gang tegen, dan kan men toch niet zeggen: u moet nog be talen! want dan zegt die bezoeker: ik heb het al lang gezien of ik ben hier voor zaken geweest. Men moet dus beneden iemand hebben zitten, een portier, zooals men die in andere Stadhuizen ook aantreft, om de controle uit te oefenen. En de kosten daarvan wegen niet tegen de geringe inkomsten op. Wat nu de andere gemeenten betreft, in Nijmegen is het, naar ik heb gehoord, een voordeeltje voor den bode zelf, of voor den concierge; daar is naar ik meen een regeling alleen getroffen, opdat deze niet meer zou kunnen vragen, dan het vastgesteld bedrag. Men heeft dit daar zoo bepaald, omdat anders de grootte van het bedrag zou kunnen afhangen van het fatsoen van dengenen, die men rondleidt. Maar een regelmatig entréegeld wordt niet geheven; daarover hebben wij informaties ingewonnen. De heer Sijtsma was met Burgemeester en Wethouders van meening, dat een dergelijke maatregel niet aangenaam zou zijn, maar hij voegde er in dat verband bij, dat het voor de schippers ook niet aangenaam is, wanneer zij havengeld moeten betalen. Het verschil is echter, dat een schipper in de haven moet komen en deze moet dus havengeld betalen, maar hier zal men kunnen zeggen: »Ik groet je vriendelijk, maar ik loop het Stadhuis voorbij." Men moet het Stadhuis niet bezichtigen; dat doet men geheel en al uit vrijen wil. Dat is dus een groot verschil! Ik geloof dan ook, dat wij een verkeerden maatregel zouden nemen, indien wij deze heffing invoerden. De opbrengst zou zeer luttel zijn, zoodat de heffingsonkosten de inkomsten zonder twijfel zouden overtreffen. In ieder geval zou men den bediende schadeloos moeten stellen voor het bedrag, dat hij in het beste jaar heeft gekregen, want anders zou hij terecht kunnen aanvoeren: Zooveel zou ik in het vervolg weer hebben kunnen ontvangen. Ik geloof, dat wij op die manier de gemeente zouden benadeelen in plaats van be- voordeelen, en dat wij daarenboven veel vreemdelingen zou den verjagen. In de meeste gevallen kan men dergelijke openbare bezienswaardigheden, als hier het Raadhuis, voor niets zien; de rijksgebouwen en de rijksmusea kan men ook gratis bezichtigen. Men moet dergelijke bezienswaar digheden niet onder een stolp zetten. Leiden trekt door haar mooi aspect als Oud-hollandsche stad een massa vreemdelingen en maakt ook door haar mooie gebouwen naam in het buitenland. Ik heb eens in Oxford van een Amerikaan gehoord, die daar de College's had gezien, dat hij ook in Leiden was geweest en dat zoo een mooie stad vond. Hij had de verschillende gebouwen hier gezien, en dat mogen wij niet tegengaan, integendeel dat moeten wij aan moedigen. Voor de Lakenhal is het meer een kwestie van orde; daar brengt het trouwens ook niet veel op. Wij moeten er zooveel mogelijk voor zorgen, dat het publiek onze beziens waardigheden kan bezichtigen. Daarom vind ik het spijt mij, dat ik het zeggen moet het voorstel van den heer Fokker een hoogst reactionnair voorstel! De heer Fokker. M. d. V. Ik zal niet reageeren op uw laatste woorden. Ik zou alleen dit willen zeggen dat, wanneer men het wat handig inpikt en in de Lakenhal op een in het oog vallende wijze bekend maakt, dat het Stadhuis tegen een zeker bedrag is te bezichtigen, zeer zeker meerdere vreemdelingen naar het Raadhuis zullen gaan. De vreemde lingen zijn niet altijd even schrander, maar dan zullen zij zeggen: Er is wat te zien, want er wordt een kwartje voor berekend. U merkte op, dat de gemeente in plaats van een kleine bate te krijgen er een strop aan zou hebben. Mijne be doeling was een bate voor de gemeentekas, een strop zou ik de gemeente niet gaarne bezorgen, en daarom trek ik mijn voorstel maar in. De Voorzitter. Het voorstel van den heer Fokker is ingetrokken en maakt dus verder geen onderwerp van be raadslaging uit. Punt XI van de agenda is hiermede tevens vervallen. Ik kan echter niet nalaten den heer Fokker dank te be tuigen voor de vele moeite, die hij heeft genomen met de indiening van dit voorstel, dat hij in het belang dei- gemeente achtte. XII. Verordening, houdende wijziging der verordening van 7 December 1911 (Gemeenteblad No. 41), bepalende het ge tal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend pers meel. (Zie Ing. St. No. 293). Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. Het eenig artikel en daarmede de verordening in haar ge heel wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XIII. Bezwaarschriften tegen aanslagen in het Vergunnings recht, dienst 19131914. (Zie lng. St. No. 301.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Bosch. M. d. V. Ik verlang niet het woord naar aanleiding van het voorstel zelf, maar naar aanleiding van het praeadvies, dat daarop gegeven is. Is het mij vergund, daar thans over te spreken, of moet dat afzonderlijk gebeuren De Voorzitter. Mij dunkt, dat u daarover thans het best kunt spreken. De heer Bosch. M. d. V. Dan kan ik wel namens de Com missie, die deze zaak onderzocht heeft, meedeelen, dat wij in het geheel geen bezwaar hebben tegen het voorstel, om de aanslagen te handhaven, omdat wij zelf tot het besluit geko men waren, om dat voor te stellen. Maar wij hebben wel eenige aanmerking omtrent de wijze van verdere behandeling, die in het praeadvies neergelegd is. Het heelt ons verbaasd, dat het advies van den schatter bij Burgemeester en Wet houders zulk een gunstigen indruk gemaakt heeft. Het om gekeerde is met de Commissie het geval; op haar heeft het advies van den herschatter een meer gunstigen indruk gemaakt. De heer Sijtsma. Zoo gaat het altijd. De heer Bosch. Het advies van den herschatter geeft een zuiveren weerklank van hetgeen de Commissie gevraagd heeft. Dat advies zegt: wij zouden ons desnoods willen voegen in een andere wijze van schatten, maar wij achten de tegen woordige beter. Dat wordt nu niet nader gemotiveerd, omdat geen bepaalde voorstellen gedaan werden. Anders staat het met het advies van den schatter. Die be gint allerlei dingen te bestrijden, die door de Commissie niet genoemd zijn en begint allerlei dingen te beweren, die door de Commissie nooit tegengesproken zijn. Dat dat nu zulk een gunstigen indruk heeft kunnen maken, heeft ons ten zeerste verbaasd. Wij hebben geen voorstel gedaan in een bepaalden vorm en verwachten dan ook van den schatter geen bestrij-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 5