166 moeilijkheden geweest, die wij daarbij ontmoetten, die ons advies zooveel langer op zich hebben doen wachten, dan wij aanvankelijk zelf wel hadden gemeend, dat noodig zou zijn. Na ampele overweging kunnen wij echter thans verklaren, dat, naar onze stellige overtuiging, van eene nieuwe wijziging der zoogen. Wegen- en Lanenverordening slechts weinig heil kan worden verwacht. In welken vorm men deze verordening toch zou willen gieten, hare bepalingen blijven zich nu een maal bewegen op een gebied, waarop, helaas, slechts zeer weinig rechtszekerheid ten onzent bestaat en het is dienten gevolge, dat zelfs het meest volmaakt denkbare voorschrift, dat heden in de oogen van het rechterlijk en administratief gezag wellicht genade zou kunnen vinden, morgen weer de kans zou loopen, om aanstoot te geven aan diegenen, wier oordeel bij de toepassing in de praktijk den doorslag geeft. Vandaar dat onze Commissie het idee eener wijziging van de Wegen- en Lanenverordening heeft laten varen en zich tot taak heeft gesteld tot het aangeven van eene meer afdoende oplossing eene eigen poging te wagen. Wij meenen deze oplossing te hebben gevonden door één stap verder te gaan in de richting, die de Commissie van Fabricage in art. 2 van hare ontwerp-verordening (men zie de in de Leeskamer ter visie liggende stukken) zij het met andere bedoeling reeds aanwees. Ligt toch bij straataan/eg zoo redeneerden wij de oplossing in eene bemoeiing van gemeentewege, met uitslui ting en verbod van bijna alle particuliere zorg, ook voor de reeds bestaande particuliere straten zou de toestand geheel geregeld zijn, indien ook deze op afdoende wijze onder het bereik van de gemeente konden worden gebracht. En waar ten deze met dwingende voorschriften niet voldoende te be reiken valt, daar zal men langs indirecten weg tot het zelfde resultaat kunnen komen, door het artikel 2 van het ontwerp der Commissie van Fabricagehet verbod van bouwen of vernieuwen van gebouwen elders, dan aan niet particuliere straten, te handhaven, zonder evenwel daarvan de working te beperken, gelijk de Commissie door het voorstellen van eene Overgangsbepaling doet, tot die straten, die in de toekomst zullen worden aangelegd. Het is ons trouwens niet duidelijk geworden, waartoe bij het opnemen van eene dergelijke Overgangsbepaling in het systeem der Commissie van Fabricage, die slechts verbetering van den straat aanleg met haar ontwerp beoogt en een ver beterd onderhoud eerst door ingrijpende wijziging der Wegen- en Lanenverordening meent te kunnen verkrijgen, het voor schrift van art. 2 nog noodig wordt geacht. Immers naast art. 1, dat in de toekomst straataanleg alleen van gemeentewege mogelijk maakt, bestaat aan een verbod als van art. 2, dat, blijkens de overgangsbepaling, ook alleen voor de toekomstige straten en wegen is bedoeld, naar onze meening geenerlei behoefte en het schijnt overbodig te bepalen, dat slechts aan straten, aan de gemeente in eigen dom behoorend, mag worden gebouwd, waar deze zelfde straten, uit kracht van art. 1, reeds aan de gemeente moeten toebehooren. Hoe dit zij, door opneming van het verbod van art. 2, zonder dit tot de toekomstige straten te beperken, bereikt men, dat alle straten, thans nog in particulier bezit, gelei delijk in dat van de gemeente zullen overgaan, waardoor dus in de toekomst de uit een oogpunt van algemeen belang zoo zeer gewenschte, regelmatige toestand zal worden verkregen, dat de gemeente en deze alleen (de Rijks- en Provinciale wegen natuurlijk daargelaten!) volledige zeggingschap bezit over de straten, die binnen haar grondgebied gelegen, ten dienste van het publiek verkeer toegankelijk zijn gesteld. Wij herhalen, dat naar onze stellige overtuiging deze op lossing de eenige is, die op den duur het ontstaan van een behoorlijken en geregelden toestand onzer verkeerswegen zal tengevolge hebben, terwijl daardoor aan de zoozeer laakbare verwaarloozing van sommige stadsgedeelten, gelijk die in den laatsten tijd herhaaldelijk is voorgekomen, voor eens en voor altijd paal en perk wordt gesteld. Daarom vleien wij ons ook, dat onze voorstellen instemming mogen ondervinden bij Uwe vergadering en wij vertrouwen te meer, dat dit het geval zal kunnen zijn, wanneer wij die genen Uwer, die eene strenge toepassing, en daardoor wellicht onbillijke beslissingen verwachten, er nog op wijzen, dat voor bijzondere gevallen het tweede lid van art. 1 der Bouwver ordening, zooals dit door ons wordt, voorgesteld, aan Burg. en Weth. de bevoegdheid zal geven, om ontheffing vari het verbod van het eerste lid, zoo noodig, te verleenen en afwijking van den nieuwvoorgestelden regel, waar dit gewenscht is, toe te staan. Wij kunnen bovendien nog vermelden, dat ook in andere gemeenten een min of meer ingrijpend voorstel als het onze werd noodig geacht en tot verordening werd verheven, en dat nog zeer onlangs ook de Regeering blijk gaf, het recht van bestaan daarvan te erkennen, door in haar voorstel tot nadere wijziging van de Woningwet (Bijlagen Tweede Kamer. Zitting 1913'14 No. 45.3), bij de toelichting van een nieuw artikel 28d, uitdrukkelijk te constateeren, dat vele gemeenten het bouwen aan eene straat niet toelaten, indien die niet door de gemeente in eigendom of in beheer is overgenomen, zonder tegen eene dergelijke bepaling eenig bezwaar te laten hooren. Wij vertrouwen derhalve, dat Uwe vergadering zich met de doorons gehuldigde zienswijze zal kunnen vereenigen, nu, gelijk de opgedane ervaring leert, het algemeen belang het totstandkomen van hetgeen door ons wordt voorgesteld, vereischt. Het zij ons nog vergund ter toelichting van de door ons ontworpen bepalingen, enkele opmerkingen te maken. Voorzoover zij den straataanleg betreffen, wijkt onze redactie eenigermate van die der Commissie van Fabricage af. Vooreerst wordt het door ons verkieselijk geacht de voor schriften betreffende den straataanleg niet onder te brengen in de bestaande verordening op het Bouwen en Sloopen. Weliswaar wordt de eenige bepaling, die thans voor dezen aanleg geldt, wel in die verordening en nog wel in het eerste artikel aangetroffen, maar wij achten dergelijke voorschriften in eene bouwverordening minder op haarplaats en geven dus, vooral nu met één artikel niet langer kan worden volstaan, aan het vaststellen van eene afzonderlijke Verordening op den aanleg van Straten en Wegen de voorkeur. In deze verordening zal dan in artikel 1 voorop moeten worden gesteld, en wel het best in den vorm van eene ver bodsbepaling, het door de Commissie van Fabricage aanbe volen en door ons overgenomen principe: dat voor het ver volg geen straataanleg meer geschieden mag door particulieren, doch voorzoover deze aanleg niet van wege het Rijk of de Provincie wordt ondernomen uitsluitend door de gemeente en wel op aan de gemeente toebehoorenden grondm. a. w. zullen dus voortaan de bouwondernemers, die op hunne ter reinen ten behoeve van de door hen te stichten woningen straten willen aanleggen, zich vooraf moeten wenden tot den Gemeenteraad, en, onder bereidverklaring tot nakoming der te stellen voorwaarden hun eigendom ter overname aan de gemeente moeten aanbieden, hetgeen dan kan geschieden bij het verzoekschrift, waarover in art. 2 van ons ontwerp wordt gesproken. Tevoren doch eene bepaling dienaangaande kan o. i. ge voegelijk buiten de verordening worden gelaten zal men zich dan aan het Bureau van Gemeentewerken kunnen over tuigen van hetgeen vermoedelijk als voorwaarde voor de overname zal worden gesteld; immers gewoonlijk zullen deze voorwaarden slechts weinig van elkander behoeven af te wijken, zoodat daarvan als het ware steeds een concept aan genoemd bureau zal kunnen worden vertoond, terwijl eventueele bij zondere voorwaarden, voor een speciaal geval, wel altijd op voorstel van den Directeur der Gemeentewerken door Bur gemeester en Wethouders aan den Raad zullen worden aan bevolen, zoodat men dus ook daaromtrent van te voren reeds vrij nauwkeurig zal kunnen worden ingelicht. Indien dus op deze wijze, d. w. z. na voorafgaande bespre king met den Directeur der Gemeentewerken, een verzoek tot overdracht bij Uwe vergadering wordt ingediend en gebleken is, dat de verzoeker tot overdragen ook werkelijk de bevoegd heid heeft, dan zal een dergelijk verzoek in normale omstan digheden zonder bezwaar kunnen worden ingewilligd, mits in de verordening gelijk in art. 3 van het concept wordt voorgesteld slechts worde bepaald, dat de overneming zelve niet plaats heeft, dan nadat aan de gestelde voorwaar den, ten genoegen van Burgemeester en Wethouders zal zijn voldaan. De feitelijke overdracht dus van den eigendom, het passeeren van de verkoopsacte ten overstaan van den notaris en al hetgeen daar verdere nog op volgt, heeft alzoo niet eerder plaats, dan nadat alle gestelde voorwaarden volledig zullen zijn nageleefd. Onder de voorwaarden zal, nu de gemeente ^elve den straataanleg ter hand gaat nemen, niet mogen ontbrekende betaling van een geldsom, die ter bestrijding van de door de gemeente aantewenden kosten van aanleg ter nadere ver rekening in de gemeentekas zal moeten worden gestort. Voorts zal daarbij kunnen worden bepaald, dat één onder deel van den straataanleg, nl.»de ophooging van het terrein met zand" door of vanwege den verzoeker zelf mag worden uitgevoerd, mits daarbij worde voldaan aan voorschriften, die speciaal voor deze ophooging, nader door Burgemeester en Wethouders zullen worden gegeven. De ophooging met zand toch, zal meestal op veel voordee- liger wijze vanwege de bouwondernemers kunnen geschieden, daar deze niet zelden daarvan reeds een voorraad voor- het bouwen noodig hebben en beter in de gelegenheid zijn zich dit ophoogingsmateriaal op minder kostbare wijze aan te schaffen, dan dit met de gemeente het geval is. Bij de terreinophooging behoeft bovendien niet gevreesd te worden voor eene minder deugdelijke uitvoering, omdat dit werk zich voor kostenbesparende knoeierijen nu eenmaal niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 2