GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
459
nia:ii<i.HK\ stijkkew.
No. 292. Leiden, 14 November 4913.
In ons College heerscht geene eenstemmigheid omtrent de
vraag, welke naam moet worden gegeven aan den te maken
verbindingsweg tusschen de Doelengracht en den Witten
Singel, waartoe in Uwe Vergadering van 10 April j 1. werd
besloten.
Op een kaart van Leiden uit het jaar 1850 staat de weg,
die destijds langs den Doelen bestond, aangeduid als Paterstraat.
De meerderheid van ons College is nu van oordeel, dat de
nieuwe benaming zich zooveel mogelijk moet aansluiten aan
den ouden naam. Met het oog op de geringe breedte ad
3 M. stelt zij daarom voor den weder open te stellen weg
te noemen Paterstraatje.
De minderheid kan zich hiermede niet vereenigen. Met de
Commissie van Fabricage is zij van oordeel, dat, nu met het
oog op de geringe breedte de naam Paterstraat minder ge-
eigend is, moet worden gesproken van Patersteeg, aangezien
het gebruikelijk is aan smalle straten den naam steeg te geven
en het niet gewenscht is een tusschenbenaming te gaan in
voeren.
Dit bezwaar wordt evenwel door de meerderheid niet ge
deeld zij kan niet begrijpen, waarom niet van Paterstraatje,
een naam het meest overeenkomende met de historische be
naming van den verbindingsweg, mag worden gesproken en
dit te minder, waar «straatje" voor Leiden geen nieuwe be
naming is; men denke slechts aan het Berkendaalstraatje
tusschen de Pieterskerkgracht en de Langebrug.
Als College geven wij U derhalve in overweging den nieuwen
verbindingsweg te noemen: Paterstraatje.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 293. Leiden, 14 November 1913.
Tengevolge van het steeds toenemend aantal leerlingen op
de rïieisjesschool 2e klasse aan de Breestraat en op de school
2e klasse voor jongens en meisjes aan de Oude Vest in de
laatste jaren, moest op die scholen tot meerdere splitsing van
klassen worden overgegaan en het aantal onderwijzers en
onderwijzeressen worden uitgebreid. Deze uitbreiding vond
echter niet plaats door' de aanstelling van meerdere vaste
leerkrachten, doch door de benoeming van tijdelijke onder
wijzers of onderwijzeressen. De reden hiervan was gelegen in
de omstandigheid, dat niet vooruit kon worden gezegd, of
de splitsing van blijvenden aard zou zijn, terwijl bovendien
ook de verordening aanstelling van meerdere vaste leer
krachten niet toeliet.
Thans echter a.hten wij den tijd gekomen, om door wij
ziging der verordening die aanstelling mogelijk te maken.
Zooals toch uit de stukken blijkt, bestaat de school aan
de Oude Vest sedert het jaar 1909 reeds uit '14 klassen en
is dit getal in het afgeloopen jaar zelfs tot 15 gestegen, niet
tegenstaande het aantal onderwijzers of onderwijzeressen van
bijstand met inbegrip van het plaatsvervangend-hoofd volgens
de verordening slechts ten hoogste 13 bedraagt.
Op de school aan de Breestraat treft men een dergelijken
toestand aan. Deze school telt thans 45 klassen, terwijl het
aantal onderwijzeressen met inbegrip van het plaatsvervangend
hoofd slechts 12 bedraagt.
Die toestand kan o. i. niet worden bestendigd. Nu
aan de school aan de Oude Vest sedert 1909 steeds één
en sedert 1912 zelfs twee tijdelijke leerkrachten verbonden
zijn en op de school aan de Breestraat niet minder dan 3
tijdelijke onderwijzeressen werkzaam zijn, zijn wij met de
Plaatselijke Schoolcommissie van oordeel, dat in het belang
van beide scholen tot uitbreiding van het vaste onderwijzend
personeel moet worden besloten. In de naaste toekomst' toch
is op beide scholen niet een dusdanige vermindering van het
aantal klassen te verwachten, dat niet in ieder geval op
beide scholen één leerkracht meer noodig zal zijn, dan de
verordening thans als maximum aangeeft.
Wij geven U derhalve in overweging ten opzichte van de
school aan de Oude Vest het maximum-aantal vaste onder
wijzers of onderwijzeressen van bijstand en ten opzichte van
de school aan de Breestraat het getal vaste onderwijzeressen
van bijstand met één te vermeerderen en mitsdien te besluiten
tot vaststelling van de navolgende verordening.
VERORDENING, houdende wijziging der verordening van 7
December 1911 (Gemeenteblad No. 41,) bepalende
het getal der scholen voor openbaar lager ouderwijs
te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke
school, den bijstand aan de hoofden der scholen te
verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend
personeel, laatstelijk gewyzigd bij verordening van
24 April 1913 (Gemeenteblad No. 12.)
Eenig artikel.
In artikel 5, alinea 3 van bovengenoemde verordening wordt
in plaats van «twaalf' gelezen«dertien" en in artikel 5,
alinea 13 in plaats van «elf": «twaalf" en in plaats van
«vijf": «zes".
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 294. Leiden, 14 November 1913.
Met het in nevensgaand schrijven van Commissarissen der
Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit vervatte voor
stel kunnen wij ons volkomen vereenigen. Onder verwijzing
naar dat schrijven geven wij U mitsdien in overweging:
1°. te besluiten tot aanvulling van het Uitbreidings- en
'Vernieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek met een bedrag
van f 24.000.en van het Uitbreidings- en Vernieuwings
fonds der Electriciteitsfabriek met f 6.000 ten behoeve van
de in de missive van Commissarissen genoemde werken, een
en ander onder bepaling:
a. dat met inachtneming van Uw besluit van 6 November
j.l. (Ingek. Stukken n°. 288) in zake de door de gemeente
bedrijven verschuldigde rente voor de aan hen verstrekte
kapitalen, zoolang de gemeente daarvoor nog geen vaste leening
heeft aangegaan, jaarlijks door de fabrieken aan de gemeente
zal worden betaald 4| °/o rente van de respectievelijk door
haar geleende kapitalen
h. dat te beginnen met het jaar 1914 jaarlijks 5 zal wor
den bestemd tot aflossing van schuld of kapitaalbelegging;
2°. over te gaan tot vaststelling van den hierbij overgeleg-
den suppletoiren begrootingsstaat, groot f 30.000.—.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 23 October 1913.
Bij dezen hebben wij de eer het volgende onder Uwe aan
dacht te brengen.
Op de terreinen der Stedelijke fabrieken van Gas en Elec
triciteit zijn verschillende werken noodig gebleken, gedeelte
lijk tengevolge van vroeger reeds uitgevoerde werken, ge
deeltelijk om het terrein geschikt te maken voor opslagplaats
van verschillende materialen.
Ten gevolge van de nieuwe brug over de Maresingelgracht
is voor het rangeeren van kolenwagens een rangeerhuisje en
rangeermachine noodig gebleken, waarvan de kosten resp.
zullen bedragen f 4.000.— en f 3.000.
In verband met het sloopen van een der gashouders zal de
vrijkomende kuip als ammoniakwater- en teerput kunnen
worden ingericht. In dezen put moet nog een bodem gelegd
en over den put heen een vloer worden gemaakt. De kosten
hiervan zijn geraamd op f 9.000.
Het vrijgekomen terrein tengevolge van het sloopen der
huizen aan de voormalige Westvolmolenstëeg zal moeten wor
den bestraat, ten einde als opslagplaats voor kolen te kunnen
dienen. Verder zal tusschen en naast de omhoog gehaalde
spoorbaan eene bestrating moeten worden aangebracht. De
kosten van deze bestratingen zijn op f 2.000.— geraamd.
Voor het afzetten van het vrijgekomen terrein is een muur
noodig ten bedrage van f 1.700,
Voor het omleggen van verschillende leidingen in het ter
rein wordt f 1.000.geraamd.
Verder zal de zolder op het administratiegebouw aan de
Langegraeht voor teekenkamer worden ingericht. De kosten
hiervan bedragen 1.800.—.
Voor de uitbreiding en verbetering van de verwarmings
toestellen in het administratiegebouw zal f 1.500.noodig zijn.
Eindelijk is een loods met bok voor het plaatsen van kabel-
rollen noodig gebleken. Deze kabelrollen worden heen en
weergezonden en nemen thans dikwijls een groot gedeelte
van het terrein in beslag. Voor deze loods en bok met rails
is f 6.000.noodig.
Dit maakt totaal een bedrag van f 30.000.
De gelden, die voor de Vernieuwings-en Uitbreidingsfondsen
der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit beschikbaar
zijn gesteld, zijn reeds verwerkt geworden en voor de boven
genoemde uitgaven zullen extra-aanvullingen noodig zijn.
De meeste van deze werken geschieden ten behoeve van de