DONDERDAG 30 OCTOBER 1913. 201 vasten dienst zijn en dus een geheel jaar vast loon hebben. In dit opzicht hebben de gemeentewerklieden vóór op die in particulier bedrijf, die nu eens werk hebben en dan weer niet. Dit is een van de dingen, waarmede altijd is rekening gehouden. Als men zegt: niettegenstaande dit moet de ge meente zelfstandig beslissen, en men geneigd is steeds hooger den loonstandaard op te voeren, dan meen ik, dat wij komen tot uitersten, die niet zijn gewenscht. Ik meen, dat de vragen, die zich voordoen, door Burge meester en Wethouders zelfstandig moeten worden beoor deeld. Omdat door de particulieren geen hooger loon wordt gegeven, behoeft dit voor de gemeente nog geen reden te zijn om ook aan hare werklieden geen hooger loon te geven. Ik geloof, dat de Raad er wel degelijk toe zou kunnen en moeten komen om aan werklieden, die bij particulieren geen loon ontvangen, dat een behoorlijk bestaan verschaft, dat dan de gemeente een hooger loon zal moeten verstrekken, ook al worden de voordeelen van geregeld werk en pensioen in rekening gebracht. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou wel een einde aan deze discussie willen maken. Wij kunnen over het verband tus- schen de twee zaken nog heel lang praten, maar eigenlijk komt het hierop aan, of Burgemeester en Wethouders zullen komen met een voorstel tot loonregeling vóór 1 Januari 1914. Nu heeft de Voorzitter gezegd, dat wij hier de mooie rol spelen en Burgemeester en Wethouders de leelijke. Dat kan worden vermeden. Voorzoover ik kan nagaan, wordt de motie toch aangenomen en daarom zou ik aan Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven, om dit te voorkomen, doorte beloven, dat zij vóór 1 Januari met een loonregeling zullen komen; dan is de zaak uit en Burgemeester en Wethouders spelen ook een mooie rol. De heer Korff. De beslissing over deze motie is voor mij uiterst moeilijk. Het is voor mij heel moeilijk om er voor of tegen te stemmen. Ik sta nog op hetzelfde standpunt als ik in de Commissie van Fabricage heb verdedigd; ik meen dat er wel degelijk verband bestaat tusschen de loonregeling van de particuliere werkgevers en hetgeen door de gemeente wordt betaald. Maar wanneer de overweging uit de motie wordt gelicht en ik stem er dan voor, dan stem ik tegen mijn overtuiging, terwijl ik aan den anderen kant er voor ben, dat de loonregeling zal ingaan den lsten Januari 1914. De heer van der Pot. Ik meen, dat aan het bezwaar van den heer Korff kan worden tegemoet gekomen door de motie in tweeën te splitsen en eerst over het eene deel en dan over het andere te stemmen. Daar ik echter niet gaarne de gelegen heid zou willen missen om den Voorzitter een genoegen te doen, ben ik bereid om hetgeen ik op verzoek van den heer Aalberse uit de motie heb geschrapt, daarin weer op te nemen. Om ook den heer Aalberse te bevredigen, zou ik dan nog willen wijzen op de woorden»gehoord de discussiën" waarmede de verdere inhoud der motie in verband wordt gebracht met de gehouden discussiën en dus in het licht daarvan is op te vatten. En waar er nu een vrij groote eenstemmigheid blijkt te bestaan over de beteekenis van de motie, zou ik willen vragen, of men nu met deze toelichting niet kan stemmen over de motie. De heer Fokker. Wanneer nu toch Burgemeester en Wet houders de toezegging hebben gedaan, dat waarschijnlijk vóór 1 Januari deze zaak in behandeling zal komen, waartoe dan de motie? U hebt gezegd, M. d. V. wanneer het aan mij ligt, kunnen de heeren daarop rekenen. De Voorzitter. Zeker, wanneer de Raad het verlangt, kan ik wel de toezegging geven, dat vóór Januari deze regeling aanhangig zal worden gemaakt. Ik druk er echter nogmaals mijn leedwezen over uit, dat niemand zich blijkbaar uit wil laten, behalve dan de heer Bosch, hoe door Burgemeester en Wethouders nu in het vervolg moet worden gehandeld. Bur gemeester en Wethouders tasten nu nog altijd in het duister, hoe de Raad deze regeling verlangt. Daarom had ik gewild dat nu eens en voor altijd de quaestie zou worden uitge maakt, opdat Burgemeester en Wethouders bij de aanstaande herziening der minimum-loonen, zouden geweten hebben waar ze aan toe zijnwel verband of geen verband. Wij zouden dan hebben kunnen zeggen: principieel zijt gij voor deze regeling geweest en dus luidt ons voorstel ook in dien geest. Maar wil de Raad zich niet verklaren, het zij zoo; in ieder geval stemmen Burgemeester en Wethouders toe, om vóór 1 Januari met eene regeling te komen, want gij hebt de koorden van de beurs in de hand, niet wij. Alleen vertrouw ik, dat ik tegelegenertijd op den heer van der Pot zal kunnen rekenen, n.l. dat hij steeds bij zijne opinie zal blijven, dat, gelijk hij nu heeft gezegd, deze twee regelingen geheel los van elkaar zijn. De heer van der Pot. M. d. V. Het is beter om te stem men, omdat die uitslag voor Burgemeester en Wethouders tot richtsnoer zal kunnen wezen, zooals u zelf hebt aangevoerd. Het is veel beter deze kwestie thans principieel uit te maken. De heer Aalberse. M. d. V. Als de motie van den heer van der Pot wordt aangenomen, dan zitten wij voor de groote moeilijkheid, dat de formuleering niet klopt met de toelich ting er van door hem gegeven. Dit is mijn bezwaar. Wij krijgen thans eene dubbelzinnige stemming. Stapt men er over heen en zegt menik ga af op de toelichting, dan stemt men er voorlos van de toelichting stemt men er tegen. Derhalve weet men nog niet de meening van den Raad. Dit toch wil men bereiken door over deze motie te stemmen. Daarom zou ik den heer van der Pot in overweging willen geven zijne motie in overeenstemming te brengen met zijne toelichting door deze woorden: «overwegende, dat de loonstandaard in het particulier bedrijf niet de beslissende factor moet zijn bij de vaststelling van de loonen der gemeente-werklieden,'' Dit is een factor, maar niet de beslissende. De heer van der Pot. M. d. V. Ik neem deze wijziging gaarne over en verzoek mijne motie nu in tweeën in stem ming te brengen. De Voorzitter. Dit lijkt mij nu overbodig, want nu wordt de quaestie door een der beide onderdeelen van uwe motie toch niet uitgemaakt. De motie luidt thans aldus: «De Raad der gemeente Leiden, gehoord de discussies over het in deze vergadering ingekomen adres van de corporaties van gemeentewerklieden, overwegende, dat de loonstandaard in het particulier bedrijf niet de beslissende factor moet zijn bij de vaststelling van de loonen der gemeentewerklieden, noodigt Burgemeester en Wethouders uit het bij hen in voorbereiding zijnde voorstel tot regeling van de eerstbedoelde salarissen zóó tijdig bij den Raad in te dienen, dat het mogelijk is deze regeling in werking te doen treden op 1 Januari 1914." Ik wil nu deze motie, aldus gewijzigd, gaarne in stemming brengen, maar eigenlijk vind ik ook dit overbodig en zou ik u nog liever willen voorstellen, uwe motie in te trekken. Immers Burgemeester en Wethouders geven de belofte, met eene regeling te komen vóór 1 Januari. Was de motie ge bleven, zooals die oorspronkelijk door u werd ingediend, dan hadden Burgemeester en Wethouders er een leiddraad aan kunnen hebben. Thans geeft deze als zoodanig niets. De heer Fokker. Ik zou den heer van der Pot wel in overweging willen geven, om in de gegeven omstandigheden, na de toezegging van Burgemeester en Wethouders, zijne motie maar in te trekken. Wij hebben nu een toezegging, dat deze zaak vóór 1 Januari aan de orde zal komen en dan kunnen wij nog eens over het verband tusschen de verschil lende loonen praten; dan staan wij veel vrijer tegenover de quaestie. Wanneer nu onverhoopt door misverstand de motie mocht worden verworpen, dan geloof ik, dat de heer van der Pot de zaak onwillekeurig zou hebben geschaad. De heer van der Pot. Ik ben niet overtuigd, maar zwich tende voor veler meening, trek ik mijn motie thans in. De Voorzitter. Waar de heer van der Pot zijne motie heeft ingetrokken, maakt zij verder geen onderwerp van beraadslaging uit. Volgnr. 225 moet nu nog worden verminderd met 4250. in verband met de wijzigingen, die in de concept-begrooting zijn aangebracht. Volgnr. 225 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aan genomen. (De heeren van Gruting en Zwiers verlaten de vergadering). De Voorzitter. Thans is aan de orde het aangehouden volgnr. 33Hoofdelijke Omslagf 468.868. De opbrengst van den Hoofdelijken omslag moet thans worden vermeerderd met een bedrag van f 1566. Volgnr. 33 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De begrooting van Uitgaven en die van Inkomsten, alsmede de geheele begrooting tot een bedrag van f 3.870.285. in Ontvangst en Uitgaaf, worden tenslotte zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. De Voorzitter. Verlangt thans nog iemand het woord in het belang der gemeente? De heer Bosch. M. d. V. Ik wilde u nog even, ook uit naam van alle leden van den Raad, danken voor de uit nemende wijze, waarop u deze langdurige vergadering hebt geleid. Niemand meer het woord verlangende, wordt de vergade ring gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 37