194 DONDERDAG 30 OCTOBER 1913. het Stedelijk Muziekkorps. Indien dat niet het geval is, dan is het hier slechts om eene betrekkelijk kleine uitgave te doen voor verwarming en verlichting, want zaalhuurkosten zijn er niet. Zou deze uitgave zoo'n groote hinderpaal zijn, wanneer hierdoor kon worden bereikt, dat aan het volk goede fanfaremuziek ten gehoore kan worden gegeven Hebben Burgemeester en Wethouders principiëele bezwaren, dan zal ik die gaarne vernemen; zijn het alleen bezwaren van formeelen aard, omdat daardoor een verkapt subsidie zou worden gegeven, dan zou ik desnoods willen voorstellen om Burgemeester en Wethouders te machtigen om de zaal een paar maal in den winter voor het bewuste doel beschikbaar te stellen. De Voorzitter; Ik vind het verkeerd, om meer subsidie te gevener moet een grens zijn, en wij achten die nu be reikt. Daaruit kan nu wel weer worden geconcludeerd, dat wij geen voorstellen in het belang van het volk doen, omdat wij het volk in den winter geen concerten willen geven, maar de liefde voor het volk behoeft zich toch niet door dergelijke voorstellen te uiten. De Gehoorzaal is toch nog al eens vaak beschikbaar voor allerlei pretjes en ik geloof niet, dat overvloed van muziekuitvoeringen veredelend op het volk werkt. Ik acht het dus niet noodig om hier voor nog een paarhonderd gulden te geven. De heer Pera. Ik zou den heer Fokker wel willen vragen hoe hij zich een dergelijke uitvoering voorstelt? Kan er alles binnenloopen, staat de deur voor iedereen open Of zal er een zeker entrée worden geheven? Wanneer de toegang ge heel vrij is, zal het, zooals men dit noemt een keet worden. En heft men entrée. dan dient men ook niet meer menschen toe te laten, dan behoorlijk kunnen geplaatst worden. Hoe wil men het een en ander regelen Wij zouden kunnen be sluiten, dat. de zaal zal worden afgestaan en dat vuur en licht zal worden gegeven, maar wat zal er dan gebeuren? Wij kennen het Leidsch publiek genoeg om te weten, dat met dergelijke uitvoeringen groote schade aan het gebouw zal worden toegebracht. De heer Fokker. M. d. V. Gezien de stemming in den Raad, zal ik maar niet verder op de zaak aandringen. De beraadslaging wordt gesloten. Volgnr. 176 wordt daarna verder zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Volgnr. 177, verhoogd met f 563.en volgnr. 178 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 179, luidende: Subsidie aan de vereeniging Openbare Leeszaal en Bibliotheek" f 450. De heer Sijtsma. M. d. Y. Ik wensch voor te stellen, dat de Raad uit zijn midden een lid zal benoemen om als ge delegeerde zitting te nemen in het bestuur van de Leeszaal. Indertijd toen het subsidie werd aangevraagd, heeft het Bestuur van de Leeszaal ook de wenschelijkheid uitgesproken, dat een lid van den Raad in het bestuur zitting zou nemen, maar het verzoek daartoe werd in een vorm gedaan, die den Raad niet beviel. Maar het zal het Bestuur volstrekt niet onaangenaam zijn wanneer wij alsnog tot de benoeming van een lid uit ons midden overgaan. Wij doen dit ook bij «Mathesis", evenzoo bij «Kennis is Macht", «het Leidsch Muziekkorps" enz., aan welke vereenigingen van wege de gemeente subsidie wordt gegeven. De Leeszaal is toch een inrichting, waarop wel toezicht kan worden uitgeoefend, wat betreft boeken, couranten enz. En waar wij nu tegelijkertijd aan het Bestuur van de Leeszaal een dienst bewijzen, zou ik willen voorstellen, om uit den Raad een lid te benoemen om in het bestuur zitting te nemen. De heer Korff. M. d. V. Ik zou willen vragen, of een ge delegeerde aan het Bestuur van de Leeszaal wordt opge drongen? Indertijd; heeft de Leeszaal in minder gelukkige bewoordingen zich tot den Raad gewend met het verzoek een gedelegeerde uit zijn midden te benoemen om zitting te nemen in het Bestuur van de Leeszaal. Toen is dit verzoek van de hand gewezen. Zou het nu niet eer liggen op den weg van de Leeszaal om opnieuw met een voorstel daartoe tot den Raad te komen De heer van Gruting. De heer Briët heeft hier indertijd over gesproken. Ik ben toen met zijn voorstel meegegaan omdat in het reglement van de Leeszaal staat, dat een ge delegeerde uit den Raad tot lid zou worden opgenomen in het Bestuur tot wederopzeggens toe. Het hing dus van het Bestuur van de Leeszaal af, ot het een gedelegeerde wilde hebben of niet. Ik ben toen met het voorstel van den heer Briët meegegaan, hoewel ik er principieel wel voor was, dat een lid van den Raad in dit Bestuur zitting zou nemen. Wanneer het verzoek in andere bewoordingen werd ingediend, zou ik er wel voor zijn. Dit wilde ik even mededeelen, omdat ik misschien tegen zou moeten stemmen. De heer van der Lip. Ik ben het met den heer Korff geheel eens. De heeren zullen zich herinneren, dat in de statuten van de vereeniging' «de Openbare Leeszaal" is be paald, dat de algemeene ledenvergadering kan besluiten den Raad het recht toe te kennen een lid van het Bestuur te be noemen. In 1911 heeft de ledenvergadering hiertoe besloten. Men heeft zich toen dientengevolge tot den Raad gewend en gezegd: Indien gij van dit recht gebruik wenscht te maken, wees dan zoo goed en wijs een lid uit uw midden aan. Toen hebben wij geantwoordDank u wel. Nu is de vraaggeldt dat besluit van de ledenvergadering van 1911 nu nog? Het bestuur heeft ons indertijd in de gelegenheid gesteld om een Bestuurslid aan te wijzen, maar de Raad heeft toen gewei gerd en daarmede is de zaak m. i. afgedaan. Wanneer het Bestuur het wenschelijk vindt, kan het natuurlijk op deze zaak terug komen, en het indertijd gedaan verzoek herhalen en dan in een beteren vorm. Het ligt dus m.i. meer op den weg van het Bestuur van de Leeszaal dan op onzen weg om op deze zaak terug te komen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan u de verzekering geven, dat, voorzoover mij gebleken is uit een onderhoud met een bestuurslid van de Leeszaal, men er zeer veel prijs op zou stellen als een gedelegeerde van den Raad in het Bestuur der Leeszaal zitting wilde nemen. Men heeft ingezien, dat de vorm, waarin vroeger het voorstel werd gedaan, verkeerd is geweest. Maar men vreest, dat men weer zal weigeren, wan neer opnieuw met dit verzoek tot den Raad werd gekomen. Daar is nog iets. Zelfs als het Bestuur het niet wilde, zou ik het wenschelijk achten. Indertijd is aan de Scbonwburg- vereeniging een zelfde voorstel gedaan. Dit is ingetrokken, omdat men de subsidie niet in gevaar wilde brengen. Wij hebben altijd het recht om te zeggenaan de gelden, die gij als subsidie ontvangt, verbinden wij de voorwaarde, dat een gedelegeerde zitting zal nemen in het Bestuur. Ik zie niet in, waarom wij het niet zouden doen. De heer Korff. Een enkel woord naar aanleiding van de mededeeling van den heer Sijtsma, dat hij had gesproken met een lid van het Bestuur van de Leeszaal, die zelf had erkend, dat de eerste uitnoodiging een minder gunstigen vorm had. Dat zou dan een reden zijn om nu nog eens op het verzoek terug te komen. Ik kan er aan toevoegen, dat ik zelf ook een lid van het bestuur heb gesproken, die ook toegaf, dat de vorm ongelukkig was gekozen. Ik blijf dus beweren, dat het ligt op den weg van het Bestuur van de Leeszaal, om ons alsnog uit te noodigen een lid uit ons midden te benoemen. De Voorzitter. Ik kan mij levendig begrijpen, dat het Bestuur van de Leeszaal met een dergelijk verzoek niet meer komt; want het weet natuurlijk nog niet, of het verzoek niet wederom zou worden geweigerd. Maar ook al kwam er een dergelijk verzoek, dan zou ik nog adviseeren om er niet op in te gaan. Ik zou het verkeerd vinden, wanneer de Raad uit zijn midden een lid benoemde om in het Bestuur der Leeszaal zitting te nemen. Wanneer wij aan de Leeszaal een subsidie hebben gegeven, dan hebben wij dit grootendeels gedaan, omdat anders het subsidie van het Rijk in gevaar zou zijn gekomen. Maar even als ik het verkeerd zou achten, wanneer pen commissaris werd aange wezen uit den Raad om in het Bestuur van dén Schouwburg zitting te nemen, even verkeerd acht ik het dit te doen bij de Leeszaal. De Raad raakt daardoor zijn vrijheid kwijt om te beoordeelen, hoe de zaken gaan en om eventueel het subsidie in te trekken. Ik zou er dus principieel tegen zijn, dat iemand uit den Raad zitting nam in dit Bestuur. De vorm waarin men vroeger den Raad heeft uitgenoodigd een lid te benoe men, laat mij vrijwel koud, maar ik vind de zaak op zich zelve verkeerd. De heer Sijtsma. U zegt, mijnheer de Voorzitter, dat u het verkeerd vindt, omdat wij onze vrijheid kwijt raken, wanneer wij een gedelegeerde sturen. Dat vind ik niet; zoodra wij ophouden met het geven van een subsidie, vervalt ook de voorwaarde van het zitting nemen van een gedelegeerde. Heeft men vanwege den Raad een gedelegeerde in het Bestuur, dan kan deze een oog in het zeil houden, zien welke boeken en couranten er ter lezing liggen en desnoods kan hij in den Raad inlichtingen geven. Wanneer men van het standpunt uitgaat, dat men geen gedelegeerde bij een vereeniging moet hebben, waarom dan wel bij «Kennis is Macht" enz.? Dat doen wij juist om wan neer ingegrepen moet worden, dit in onze macht te hebbeh. Bij de waterleiding hebben wij zelfs een gedelegeerde, die betaald wordt. De Voorzitter. Ik blijf het verkeerd achten. Het zitting nemen van een lid van den Raad in eenig Bestuur geeft toch niets; want men gaat in zulke besturen natuurlijk vriend schappelijk met elkander om en vindt het Raadslid dan dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 30