156 DONDERDAG 25 SEPTEMBER 1913. van alle hoofden der openbare scholen 3e en 4e klasse te zamen, hebben voorspeld. Wat de heer Carpentier Alting zegt, dat er nu zooveel kinderen rondloopen op straat, hieromtrent ben ik het met den heer Vergouwen eens. Zooals hij zegt, blijven er velen nog de hoogste klasse volgen en anderen gaan in betrek kingen, waarvoor men geen arbeidskaart noodig heeft. Voor dat bezwaar kan ik dus niet veel gevoelen. De hoofdaanleiding tot ons oorspronkelijk voorstel is geweest, dat wij moeten meewerken om de rijkswet aan haar doel te doen beant woorden. Wij zijn allen van overtuiging, dat het veel beter zou zijn, als alle kinderen langer onderwijs genoten. Alleen kan dit niet met onzen dwang geschieden. Ik raad daarom aanlaten wij deze tweede vervolgklasse inrichtennaderhand kunnen wij dan nog zien, wat wij verder zullen doen. Deze proef kost ons niets anders, dan de aan stelling van 2 tijdelijke onderwijzers, liet zou zeker gelukkig- zijn, als al die 3Ó0 kinderen, die Prof. Alting noemde, voortgezet onderwijs verlangden; natuurlijk zou dan op andere wijze daarin moeten worden voorzien. Dit spreekt van zelf. De heer Carpentier Alting. Zooeven M. d. V. heeft u te kennen gegeven dat, in strijd met hetgeen ik zoo slraks op merkte, de vooruitzichten, die ik vroeger geopend heb., niet zouden zijn vervuld. Dit moet mij aanleiding geven tot nog een woord. Uit den aard der zaak kon men voor eene der gelijke onderneming niets met zekerheid vooruitzeggen. Even wel blijf ik mijne vrees koesteren, dat dit besluit van den Raad tengevolge zal hebben verloop van leerlingen van de openbare school naar de bijzondere. Mij is nu reeds ter oore gekomen, dat tal van ouders verontwaardigd zijn, daarover, dat leerlingen van de bijzondere school afkomstig, wel naar de fabriek mogen gaan, en die van de openbare school niet. Ik weet het niet, maar ik vermoed, dat bij velen de voorliefde voor openbaar onderwijs niet zoo groot zal zijn, dat velen er, misschien niet dadelijk, maar wel allengs toe zullen komen te zeggenik stuur mijne kinderen liever naar de bijzondere school. Maar dit is iets, wat ik nu nog niet weet. Overigens komen de resultaten vrij wel overeen met mijne verwachting. De Voorzitter. PardonUwe voorstelling was, dat er een 150 kinderen zich zouden aanmelden voor voortgezet onderwijs. Bur gemeester en Wethouders schatten dit aantal op 30. En het blijkt te zijn 27. Nu komt de werkelijkheid toch meer over een met onze voorspelling, dan met de uwe! De heer Carpentier Alting. Ja, maar het feit blijft bestaan dat een kleine 300 kinderen thans, na de lagere school te heb ben afgeloopen, geen werkkaart zullen kunnen deelachtig worden. Werden deze nu maar naar de vervolgklasse gezonden, dan was dit best, maar dit is niet zoo. Slechts 27 komen op school. Van de anderen hebben de ouders verkozen hunne kinderen liever te laten rondloopen op straat, dan hen te zenden naar school, is dat een gelukkige toestand? Al heb ik deze voorspelling misschien niet met zoovele woorden geuit, die lag toch in hetgeen ik vroeger opmerkte. Ik vind dezen toestand niet gelukkig. Ik hoop dus, dat in de toekomst de toestand zal blijken niet zoo ernstig te zijn als ik dien nu inzie. Ten slotte merk ik nog op, dat ik niet tegen het nu gedane voorstel ben, temeer niet nu de geachte Wethouder zegt, dat deze 27 kinderen kinderen zijn, waarvan wij pleizier zullen hebben. Ik vertrouw dus, dat zij althans wel den geheeleri cursus in de vervolgklasse zullen blijven. De Voorzitter. U hebt voorspeld, dat de zaak zoo zou loo- pen, dat wij tengevolge van den grooten toeloop van leerlingen veel grootere kosten zouden moeten maken, dan wij voor enkele maanden meenden. En die voorspelling is niet uitge komen. De heer van Hamel. M. d. V. Een enkel woord nog om trent hetgeen u in een courant gelezen hebt over iemand, die zijn kind van de openbare school ik vernam dat dit zou geweest zijn de school 4e klasse N°. 1 zou hebben afgenomen. Ik heb daaromtrent een onderzoek ingesteld en mij is gebleken, dat dit bericht onjuist is en dat van het wegnemen van een kind van de school van den heer Zeelen- berg geen sprake ishet meisje is op verzoek van haar vader naar de herhalingsschool gegaan. Dat is geheel iets anders dan de indruk, die door het bedoelde courantenbericht gewekt zou kunnen worden. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het praeadvies besloten. X. Verzoek van het Bestuur van den Elsgeesterpolder inzake de vernieuwing van den duiker onder de Haarlemmer trekvaart nabij de Postbrug. (Zie Ing. St. no. 224.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. De Voorzitter. Mag ik van deze gelegenheid gebruik maken om ook namens Burgemeester en Wethouders den heer van der Pot hartelijk dank te zeggen voor het uitgebreide advies in deze aangelegenheid door hem uitgebracht. Teekenen van instemming.) XI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de aanschaffing van den inventaris en het materiaal voor den Gemeentelijken Reinigingsdienst. (Zie Ing. St. no. 244.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou u gaarne een paar vra gen willen doen. Het bedrag, dat nu voor de inrichting van den reinigings dienst en vuilverbranding wordt aangevraagd, is weder aan merkelijk hooger, dan wij op grond van het rapport der des kundigen hadden mogen verwachten. Een verdeeling van de stad in 2X9 wijken wordt nu noodig geacht. In het rapport der deskundigen werden noodig geacht 8 paarden voor het ophalen van vuil in de 8 wijken. In hoeverre is het nu ge motiveerd, dat de stad wordt verdeeld in een wijk meer. Verder werden door deskundigen voorgesteld 2 paarden voor andere diensten, terwijl Burgemeester en Wethouders daar voor nu 3 paarden noodig achten. Gaarne zou ik van Burge meester en Wethouders vernemen op grond waarvan men gemeend heeft te moeten afwijken van de voorstellen in het rapport der deskundigen gedaan. De heer Fischer. In antwoord op hetgeen door den heer Fokker is gevraagd, diene het volgende. Toen de heeren des kundigen in 1910 hun rapport uitbrachten over een gemeente lijken reinigingsdienst, bestond er nog in geen enkele ge meente van ons land een vuilverbranding, die reeds in exploi tatie was. En met de verbranding van bet vuil hangt ten nauwste samen, de wijze waarop bij de gemeentereiniging, het ophalen van het vuil enz., moet plaats hebben. Die deskundigen moesten dus, hoe deskundig zij ook waren, min of meer doen een slag in den blinde. Bovendien was het hun opdracht niet, om de gemeentereiniging tot in de kleinste details te ontwerpen, zooals thans moest gebeuren. Ik wil een voorbeeld noemen. De heer Fokker zegt: „Er is voor het vuilophalen gerekend op 8 paardennu wordt er eene verdeeling gemaakt in 9 wijken." Dat spreekt vanzelf. Wij moeten de deskundigen prijzen, dat zij zoo mooi ge raamd hebben. Om te komen tot eene wijkverdeeling is noo dig een uiterst nauwkeurige telling van huizen en menschen. Dit hebben de deskundigen niet gedaan, en ook niet kunnen doen. Daarom is het te prijzen, dat er zoo weinig verschil in dit opzicht is. Het zelfde geldt voor de paarden, die noodig zijn voor de sproei- en veegmachines en het ophalen van andere zaken. Uit den aard der zaak had men slechts eene glo bale raming gemaakt, die vrij aardig klopt met de nauw keurige detailleering van den adjunct-directeur der gemeente reiniging Ik geloof niet, dat het werkelijk noodig, is dat door Burgemeester en Wethouders een soort verantwoording wordt afgelegd, gelijk de heer Fokker verlangt, hetgeen men uit zijne vraag zou moeten afleiden. Het spreekt van zelf, dat de thans genoemde cijfers een min of tneer onaangenamer! indruk hebben gemaakt. Het is voor Burgemeester en Wethouders niet prettig met hooger cijfers te moeten aankomen, dan 3 jaar geleden zijn geraamd. Ik kan mij begrijpen, dat de Raadsleden denken: als wij dit geweten hadden, dan zouden wij er nooit toe hebben mee gewerkt. Ik kan dit standpunt begrijpen, al kan ik het niet billijken. Want als men goed bedenkt, hoe de gemeentereini ging is ingericht, dan moet men eerlijk bekennen, dat, ik zal niet zeggen voorwereldlijke, maar toch in vele opzichten veel middeneeuwsche toestanden daarin worden aangetroffen. Wie nagaat, wat er met het gerneentevuil gebeurt, voor het uit de stad wordt gebracht, zal toegeven, dat dit een toestand is, die op den duur niet kan bestendigd worden, te meer niet nu de gemeente de reiniging zelf ter hand heeft genomen. Wij moeten ook niet vergeten de gevaren waaraan de werklieden blootstaan. Wie daarvan op de hoogte is, zal het als een voor recht beschouwen, dat de gemeente de reiniging zelf ter hand heeft genomen. Dan moeten wij er ook niet tegen opzien, dat het wat meer kost, dan men drie jaar geleden had voorzien. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou op deze zaak niet zijn teruggekomen wij hebben nu eenmaal besloten, dat de reiniging door de gemeente zal worden geëxploiteerd, en daarom moeten de benoodigde gelden er ook voor wezen als niet de heer Fischer zijne tevredenheid had betoond met de raming der deskundigen. Daarom gaat het evenwel niet. Het gaat hierom Door de deskundigen is eene begrooting op gemaakt en nu zien wij, dat alweer meer gevraagd wordt dan is geraamd. Laatst bij het voteeren van gelden voor het bou wen van verschillende dienstgebouwen hebben wij hetzelfde gehad. Wij hebben slechts eene raming. En, zoo zegt de heer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 8