154 DONDERDAG 25 SEPTEMBER 1913. uitzondering. Er wordt incidenteel gevraagd orn voortaan niet meer 772%, maar 5% te moeten bijdragen. Dit staat echter geheel los van de nieuwe regeling en daarin treedt dus ook ons voorstel niet. De voorstelling is bovendien onjuist, dat tegen woordig 772 door de gemeentewerklieden zou worden bij gedragen. Dit is den heer Fokker ook ontgaan. Hij heeft ver geten, dat er een toeslag bestaat voor de gemeentewerklieden. Wie 10 weekloon verdient ontvangt een toeslag van 55 cent; dat is dus 572 derhalve betaalt zoo iemand stechts 2 pensioenbijdrage. Ontvangt iemand van ƒ10—12 loon, dan ontvangt hij 40 cent toeslag, zoodat hij gemiddeld slechts bijna 4% pensioenbijdrage heeft te betalen. Wie een salaris heeft van 12—15 krijgt 30 cent toeslag, dat is gemiddeld ongeveer 274% van zijn loon; derhalve betaalt hij aan pen sioensbijdrage slechts 57* Degenen, die thans slechts 2 of 4 behoeven te storten, zullen wel niet verlangend zijn om in het vervolg 5% te betalen, gelijk de adressanten willen. Zoo is er bijv. ook bij de politie een schrijver, die een salaris heeft van 500.en een toeslag van ƒ20.80, dat is dus een toe slag van ruim 4 Deze stort dus slechts 372 en zou er dus niet op vooruitgaan, indien .op den wensch van adressanten werd ingegaan. Nu zijn er wel categorieën, voor wie de toeslag is vervallen, maar men moet niet ver geten, dat voor dezen de toeslag toen in het loon is opgenomen, hetgeen derhalve vrijwel op hetzelfde neerkomt. Zoo komen wij met ons stelsel van toeslagen, precies op dezelfde wijze uit, als bijv. Den Haag met de daar aangenomen aftrekken. En waar de toeslag niet meer bestaat, daar is die toch bij het loon geteld. Doch dit alles raakt de hoofdzaak niet; de hoofdzaak is, dat de toestand voor de verschillende ambtenaren door ons voorstel niet minder gunstig wordt, dan die op het oogenblik is en dat alle nadeelen uit de wet voortvloeiende komen ten laste van de gemeente. Wij passen ons dus alleen aan aan den door de wet geschapen nieuwen toestand. En deze nieuwe toestand heeft voor de ambtenaren een groot voordeel. Ging een ambtenaar, die hier in dienst was, vroeger weg, dan was hij alle gedane stortingen kwijt, terwijl hij nu niets kwijt is, omdat zijne dienstjaren hier meetellen voor het pensioen. Alleen moet hij voor den inkoop storten, omdat de gemeente recht heeft 3 op hem te verhalen, hetgeen verminderd met de reeds door hem betaalde storting van 27s voor eigen pensioen, een verschil maakt van 72%. De regeling is in zoover dus geheel in het voordeel van de ambtenaren en overigens blijft de toestand voor hen dezelfde. Waar dit zoo is, geloof ik dan ook, dat er bij velen ten aanzien van deze zaak misverstand heerscht, en in ieder geval in de beide adressen, omdat alle zaken, die daarin worden ver langd hier reeds bestaan en nu gehandhaafd blijven, behalve dan de storting van 5 voor eigen pensioen, die naast deze regeling staat en daarmede niet heeft te maken. De Pensioens-verordeningen moeten worden herzien voor 1 April 1914 en niet anders, dan zooveel mogelijk met instand houding van verkregen rechten. Wat wij nu voorstellen is hoofdzakelijk slechts een administratieve maatiegel. Wil de Raad later bepalen, dat wij op de ambtenaren niets meer zullen verhalen goed, dat moet de Raad weten, maar nu moeten wij de zaak ter uitvoering van de wet regelen. Ik geloof, dat wij met onze regeling, na Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, de eersten zijn. De regeling is niet zoo gemak kelijk, zij heeft heel wat studie vereischt; maar langer konden wij haar niet aanhouden, waut de zaak moest geregeld zijn voor 1 October, anders weet men dan niet, wat men op het traktement van de ambtenaren moet korten. Het ongezegeld adres kan als zoodanig niet in behandeling komen, maar alles wat daarin gezegd wordt slaat op gemeen ten, die geen eigen pensioenregeling hadden, en met het oog daarop wordt dan ook gevraagd den inkoop niet door de ambtenaren te laten betalen. Maar wij hebben al sedert jaren een pensioenregeling en dit adres slaat dus in zooverre niet op den toestand in onze gemeente, ik zie niet in, dat er iets tegen ons voorstel is in te brengen. Er zit niets anders in dan een voordeel voor de ambtenaren, terwijl er geen enkel nadeel tegenover staat. De heer Fokker. M. d. V. Ik dank u voor het uitvoerige antwoord, dat u mij wel hebt willen geven. Voor zoover u daarbij ook de ingezonden adressen heeft beantwoord, mag ik uw antwoord met stilzwijgen voorbijgaan. Dit wil ik wel zeggen, dat wel degelijk in dit voorstel wordt uitgemaakt, dat de gemeente de bijdragen, die volgens art. 32 der Weduwenwet door de gemeente zijn verschuldigd, in het vervolg op de ambtenaren zal verhalen. Dit gebeurt nu ook wel, maar nu zal principieel worden uitgemaakt, dat dit ook in het vervolg zal blijven gebeuren, üf dit zoo zal moeten blijven geschieden, waag ik op het oogenblik niet te beoordeelen, maar ik meende, dat wanneer ik er thans niet over sprak en ik kwam dan over eenigen tijd vragen om voor een gedeelte vrijstelling te verleenen, mij dan zou worden toegevoegd: dat hadt, gij vroeger moeten doen, toen princi pieel werd vastgesteld, dat dit verhaal zou blijven gehand haafd. Waar het nu evenwel volgens uwe opvatting, M. d. V., niet noodig is thans met een voorstel te komen en dit ook later kan gebeuren, heb ik er ook mijnerzijds geen bezwaar tegen de zaak onder den hamer te doen doorgaan. De Voorzitter. Er wordt door het Rijk van de gemeente 5% geheven ten behoeve van hei Weduwenfonds. Tot nu toe werd door de ambtenaren ook 5% gestort. Dit blijft zoo, totdat de Raad tot eene andere regeling besluit, want het komt ons gewenscht voor thans tot bestendiging dier storting van 5 te besluiten, omdat de overgang tot den nieuwen toestand daardoor gemakkelijker wordt gemaakt. Later kan men hierop terug komen. Van principieelen aard is ons voor stel dus geenszins. Er ligt toch weinig principieels in, om het heffingscijfer te bepalen op 5% of 472% of een ander cijfer. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het praeadvies besloten. VIII. Voorstel: a. tot het aangaan van een overeenkomst betreffende de levering van gas in de gemeente Benthuizen b. tot aanvulling van het uitbreidings- en vernieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek met een bedrag van 16.000; c. tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 246.) Over de concept-overeenkomst worden geen algemeene be schouwingen gevoerd. De artt. 1 tot en met 13 en daarna de concept-overeenkomst in haar geheel worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De punten b en c van het voorstel worden eveneens zon der beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Voorstel om aan de school der 3e klasse No. 6 in de Paul Krugerstraat een vervolgklasse met één-jarigen cursus te verbinden. (Zie Ing. St. No. 247.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Natuurlijk ben ik in het algemeen niet tegen het openen van nog eene gelegen heid, waar vervolgonderwijs wordt gegeven. Principiëel sta ik dus aan de zijde van Burgemeester en Wethouders, wat dit voorstel betreft. Evenwel, alvorens ik aan dit voorstel mijne stem kan geven, zou ik gaarne eenige inlichtingen ont vangen en wel in aansluiting aan hetgeen bij eene vorige gelegenheid door mij is gezegd, hetgeen Burgemeester en Wet houders zich wel zullen herinneren. Een van mijne bezwaren tegen het oprichten van eene vervolgklasse in plaats van eene vei volgschool was, dat men ten aanzien van de vervolg klasse niet zeker zou wezen, dat de kinderen, die bij den aanvang van het jaar deze klasse zouden bezoeken, daar bet geheele jaar zouden blijven. Nu wordt opgegeven, dat aan de vervolgklasse zullen deelnemen 27 kinderen, dat zijn dus kinderen, wier ouders, voor de keuze gesteld tusschen of het zenden van hunne kinderen naar de vervolgklasse öf het laten loopen van hunne kinderen op straat, het eerste hebben gekozen. Wij weten evenwel niet, of deze ouders hunne voorliefde voor de school zoo ver zullen uitstrekken, dat zij hunne kinderen den geheelen cursus op school zullen laten, ook al hebben deze in den loop van den cursus den leeftijd van 13 jaar bereikt. Zoo dit het geval mocht zijn, zou men voor de mogelijkheid staan, dat over een paar weken, maanden misschien, de kinderen, als zij 13 jaar zullen zijn geworden, van school zullen wegblijven. Nu zou ik dus gaarne deze inlichting ontvangenkunnen Bur gemeester en Wethouders of kan de Wethouder zich er over uitlaten of de ouders der 27 kinderen zich bereid hebben verklaard of voornemens zijn hun kinderen gedurende het geheele jaar op de school te laten. Zoo niet, dan blijft het de vraag of het wel wenschelijk is een tweede vervolgklasse te openen, want dan zouden wij misschien over een halfjaar in plaats van met 40 kinderen, kunnen zitten met zelfs min der dan 27 kinderen. Dat is een vraag van welker beant woording mijne stem over dit voorstel afhankelijk zal zijn. Afgescheiden hiervan zou ik gaarne nog een paar andere vragen willen stellen, die met deze quaestie in onmiddellijk verband staan. Het resultaat dat Burgemeester en Wethouders nu te ken nen geven in Ingekomen Stuk 247 is ongeveer in overeen stemming met hetgeen ik vermoedde en verwachtte, maar toch kan ik niet zeggen, dat dit resultaat mij aangenaam heeft gestemd. Integendeel, tot op zekere hoogte ben ik er droevig door gestemd. Er zijn op 't oogenblik 27 kinderen, afkomstig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 6