DONDERDAG 25 SEPTEMBER 1913.
153
ontvangt de tegenwoordige concierge uit welken hoofde dan
ook wat meer, ik zou zeggen: laten wij dit dien persoon
gunnen. Want waar of wanneer wij hier in het Raadhuis
komen, steeds is de concierge tegenwoordig; het is iemand,
die werkelijk niet zoo licht zou zijn te vervangen. Deze voor
gestelde verhooging, die alleszins billijk is, nu achterwege te
laten, zou mij werkelijk spijten en ik zal dus gaarne mede
gaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter. Ik dank den heer Bosch zeer voor den steun
aan ons voorstel geschonken. Hetgeen hij op zoo welsprekende
wijze heeft gezegd, had ook ik den heer Fokker willen ant
woorden. Wij moeten alleen letten op de jaarwedde van den
concierge als zoodanig. Wanneer hij uit anderen hoofde nog
inkomsten heeft, dan moet dit hier geheel buiten beschouwing
blijven.
De emolumenten, die de concierge thans geniet, zijn hem
indertijd verleend. Die verkregen rechten moeten m. i. bui
ten beschouwing worden gelaten. Hij zou ook andere inkom
sten kunnen hebben, uit vermogen b.v.daar zouden wij toch
ook geene rekening mee mogen houden.
De vraag is: »wat zijn de inkomsten van den concierge."
Het is m. i. zeer goed gezien om ook den concierge in dit
voorstel tot traktementsverhooging op te nemen. De betrekking
van concierge is in de laatste jaren veel drukker geworden.
Alle werkzaamheden ten stadhuize zijn toegenomen. En dit
slaat natuurlijk terug op concierge en boden. Zoolang op het
stadhuis wordt gewerkt, zijn die menschen in functie. Daar
door wordt met de toenemende drukte op het Stadhuis hunne
betrekking drukker en is het billijk, dat niet alleen de boden,
maar ook de concierge traktementsverhooging ontvangt. Is dit
onbillijk, omdat hij uit anderen hoofde inkomsten heeft? Moet
men dan zeggen: »Hij heeft geene verhooging van salaris
noodig, want hij heeft inkomen genoeg?"
Wat den bediende betreft: in dat opzicht behoefde de billijk
heid van het voorstel van Burgemeester en Wethouders m. i.
niet nader te worden gemotiveerd, daargelaten of het systeem
van periodieke verhoogirig aanbeveling verdient of niet.
Maar Burgemeester en Wethouders vonden het billijk, dat
ook de concierge deelde in deze regeling tot traktements
verhooging.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 3 wordt gesplitst in stemming gebracht.
Alinea 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Alinea 2 van art. 3 luidende:
»De concierge geniet een jaarwedde van ten minste 750
en ten hoogste ƒ950, benevens het genot van vrije woning"
wordt in stemming gebracht en aangenomen met 24 tegen
2 stemmen, die van de heeren Fokker en van der Eist.
De overige alinea's van art. 3 en daarna het art. in zijn
geheel worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Art. 4 en vervolgens de verordening in haar geheel worden
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
VII. Voorstel tot het trefïen van voorzieningen, in verband
met de »Pensioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913" en
de »Weduwenwet voor de gemeenteambtenaren 1913".
(Zie Ing. St. n°. 242).
De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling het
adres van de besturen van den Bond van Nederlandsche
Gemeentewerklieden en den Algemeen'en Nederlandschen
Ambtenaarsbond, te dezer zake.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Fokker. M. d. V.! Het spijt mij, dat deleden van
den Raad zoo kort in de gelegenheid zijn geweest van dit
belangrijk voorstel kennis te nemen.
Wij hebben het eerst verleden Zaterdag ontvangen, dus
maar enkele dagen gehad om er ons in te werken. Het is een
moeielijke materie, zoodat ik nog niet precies weet ot ik wel
voldoende op de hoogte ben. Wat ik wel kan beoordeelen,
dat is de eerste conclusie van Burgemeester en Wethouders,
waartegen ik dan ook geen bezwaar heb, om nl. Burgemeester
en Wethouders te machtigen krachtens art. 68 der Pen
sioenwet.
Maar wat de andere zaken betrelt, speciaal het voorge
stelde sub. bdaarvan had ik gaarne nog eenige studie ge
maakt, ook in verband met de adressen, die ons hebben
bereikt en in verband met hetgeen ik gezien heb, dat in
andere gemeenten is voorgevallen. En daarom zou ik willen
vragen of Burgemeester en Wethouders reeds hun aandacht
hebben laten gaan. over hetgeen voorkomt in de ons toege
zonden adressen, waarbij wordt gevraagd om zekere gemeente
ambtenaren, wier traktementen zeer laag zijn, in de ver
plichting tot het storten voor eigen pensioen tegemoet te
komen.
Ik ben nog niet van opinie veranderd en ik geloof ook
niet, dat wij geheel moeten tegemoet komen aan hetgeen in
de adressen wordt gevraagd, maar waar wij bij de belastingen
een zeker bedrag aftrekken, dat wij als noodzakelijkheid be
schouwen voor levensonderhoud, daar heb ik mij toch afge-»
vraagd, ol het niet in dezelfde lijn zou liggen, dat wij ge
meente-ambtenaren over de eerste 500.— van hun traktement,
zouden vrijstellen van storting voor hun pensioen. Wanneer
men uitgaat van de stelling, dat 500 beslist noodzakelijk
is voor eerste levensonderhoud, dan moet men doorrede-
neerend, ook zeggen, dat van die 500.ook voor pensioen
niets mag worden ingehouden, maar dat deze onverkort dooi
de ambtenaren moeten worden ontvangen. Daarom zou ik
willen vragen hoe Burgemeester en Wethouders over deze
zaak denken.
Het zal natuurlijk moeilijk zijn om op dit oogenblik al
dadelijk eerie beslissing hierover te nemen, vandaar dat ik
geen voorstel in dien geest heb ingediend, omdat ik begrijp,
dat een dergelijk voorstel in zijn gevolgen voor de gemeente
kas van groote consequentie kan zijn. Wij zouden dan toch
bij aanneming van dit stelsel, de pensioenbijdragen derven
van zooveel maal 500.als er gemeente-ambtenaren zijn.
Zouden Burgemeester en Wethouders daarom niet punt b
van hun voorstel kunnen aanhouden, ook in verband met de
ingekomen adressen en in verband met hetgeen door mij nu
is opgemerkt
De heer Vergouwen. M. d. V. In tegenstelling met hetgeen
gezegd is door den heer Fokker, komt het mij voor, dat wij door
aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
niet anders doen, dan den bestaanden toestand handhaven;
alleen is de regeling wat anders geworden. De 5% voor het
weduwenpensioen blijft'en evenzoo de 21/2% voor eigen pen
sioen. Er is slechts ééne moeilijkheid, die wij hebben te rege
len, en dat betreft de personen, die in andere gemeenten
werkzaam zijn geweest of die van ons naar eene andere
gemeente overgaan. Dat is het eenige waarvoor de gemeente
een offer zal hebben te brengen.
En voor het overige blijft de toestand dezelfde. Wanneer
eventueel de pensioenregeling, zooals deze tot heden bestaat,
en ook volgens het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders blijft bestaan, al te veel mocht drukken, dan bestaat er
altijd gelegenheid om in deze regeling verandering te brengen.
Voor het oogenblik is dit niet noodig. Wij kunnen dit voor
stel van Burgemeester en Wethouders dus aannemen als eene
administratieve maatregel, door de omstandigheden noodig
geworden.
De Voorzitter. Ik ben het volkomen eens met den heer
Vergouwen. Er is een nieuwe wet tot stand gekomen, die
het noodzakelijk maakt eenige besluiten te nemen ten einde
ons aan den door die nieuwe wet geschapen toestand aan
te passen. Geen ander voorstel is thans aan de orde. Wil de
heer Fokker naderhand zijne ideeën belichamen in een voor
stel, goed; daar hebben Burgemeester en Wethouders geen
bezwaar tegen; op het oogenblik hebben wij daar evenwel
niet mede te maken. De heer Fokker had zulk een voorstel
evengoed een jaar geleden als over een jaar kunnen indienen.
Thans is dit echter niet aan de orde.
De regeling, die wij nu voorstellen, is zoo, dat de toestand
voor de ambtenaren niet slechter wordt. Wij stellen in de
eerste plaats voor Burgemeester en Wethouders te machtigen
krachtens art. 68 der Pensioenwet voor de gemeente-ambte
naren 1913 aan zijne Excellentie den Minister van Financiën
de verklaring in te zenden, dat de gemeente Leiden bereid
is voor de op 1 Mei 1913 in haren dienst zijnde ambtenaren
het gedeelte van de pensioenen, betrekking hebbende op de in
haren dienst doorgebrachte jaren, jaarlijks vóór 1 Juli aan het
fonds bedoeld in art. 50 dier wet uit te keereri. Hierdoor
wordt de toestand voor de betrokken ambtenaren absoluut
niet slechter; daartegen is trouwens uitdrukkelijk in de wet
gewaakt.
In de tweede plaats hebben wij ons de vraag gesteld: wat
zullen wij heffen van de nieuwe ambtenaren, die na 1 Oct.
1913 worden aangesteld? Ook van hen moeten wij eene bij
drage voor het Pensioenfonds innen. En nu stellen Burge
meester en Wethouders voor aan hen dezelfde verplichtingen
op te leggen, als de andere reeds aanwezige ambtenaren heb
ben te vervullen.
De heer Fokker vraagt mij naar aanleiding van de inge
komen adressen van de beide bonden van ambtenaren»Hebt
gij deze adressen bestudeerd?"
Ik moet daarop antwoorden: Dat heb ik niet, immers ik
heb ze eerst hedenmorgen ontvangen, en dat is dus niet mijn
schuld. Het is hier in Leiden eenmaal de gewoonte om een
adres in te dienen tusschen 11 en 12 uur, wanneer om 2 uur
de raadsvergadering begint. Maar deze adressen zijn niette
min zeer gemakkelijk te beoordeelen en ik zou dan ook willen
zeggen, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders
precies zoo is als de adressanten het verlangen, slechts met ééne