88 school niet minder dan 17 «achterblijvers" tot de zwakzin nigen waren gerekend. Teneinde nu meer zekerheid te verkrijgen, dat door de verschillende hoofden der scholen dezelfde maatstaf werd aan gelegd bij het bepalen van het aantal zwakzinnige leerlingen hunner school, stelden wij ons in verbinding met de heeren H. C. van der Heijde en P. A. Hibma, leden der commissie, door het hoofdbestuur van het Nederlandsch Onderwijzers- Genootschap belast met het onderzoek in zake het onderwijs aan zwakzinnige kinderen, van wier rapport ons een afdruk was toegezonden en die bij uitstek geschikt konden worden geacht, om ons in deze nader van voorlichting te dienen. Beide heeren verklaarden zich hiertoe welwillend bereid. In overleg met den heer J. D. Poll, onderwijzer aan «Voorgeest" werd door hen een vragenlijst ontworpen, waarvan voor ieder kind een exemplaar werd toegezonden aan de hoofden van scholen. Verder werd de buitengewone school te Utrecht door hen bezocht en aan het hoofd dier inrichting advies gevraagd over verschillende aangelegenheden, met de stichting van eene buitengewone school samenhangende. Op grond van het door hen ingestelde onderzoek en na bestudeering der door de hoofden van scholen ingevulde vragenlijsten kwamen de heeren van der Heyde en Hibma tot de conclusie, dat voorloopig kon worden begonnen met de oprichting van eene buitengewone school, bestaande uit 2 klassen met niet meer dan 32 leerlingen tezamen, welke school bij wijze van proef zou kunnen worden ondergebracht in een deel van het aan de gemeente toebehoorende Caecilia-Gasthuis. Intusschen had eene bespreking plaats met den Districts schoolopziener, teneinde te weten te komen, of bij oprichting van eene tijdelijke buitengewone school met 2 klassen in een deel van het Caecilia-Gasthuis op subsidie van Rijkswege zou kunnen worden gerekend. Met de gekozen plaats bleek de Schoolopziener zich wel te kunnen vereenigen, mits slechts afdoende scheiding werd gebracht tusschen de toekomstige school en dat gedeelte van het Caecilia-Gasthuis, alwaar zich het magazijn van ontsmet tingsmiddelen bevindt. Ook de schoolartsen hadden tegen de plaats en het inmiddels door den Directeur van Gemeente werken ontworpen plan geen enkel bezwaar, zooals in hunne ter visie liggende verklaring te lezen is. Volgens dit plan, waarmede de Schoolopziener zich blijkens zijn schrijven van 11 dezer heeft vereenigd, behoudens eenige kleine wijzigingen, die gemakkelijk zijn aan te brengen, zullen voorloopig een tweetal leerlokalen, een slöjdlokaal en een lokaal voor vrije en ordeoefeningen voor de nieuwe school worden ingericht, benevens een speelplaats. De school is derhalve aan vankelijk bestemd voor 32 kinderen, een aantal, dat o. i. in den beginne ruimschoots voldoende zal zijn, vooral waar van dwingen der ouders, om hunne kinderen naar de buitengewone school te zenden, geen sprake mag zijn. Blijkt echter aan meerdere plaatsruimte behoefte, dan is ook voor een derde leerlokaal nog ruimte beschikbaar. De kosten van het plan, waarmede ook de Commissie van Fabricage accoord gaat, worden, rekening houdende met de verschillende wenschen van den Districts-Schoolopziener, ge raamd op 530Ü. De kosten van aanschaffing van leer middelen moeten in verband met de inrichting van het slöjd lokaal vermoedelijk op 500 worden geschat, zoodat de totale op- en inrichtingskosten worden begroot op 5800. De jaarlijksche uitgaven, die behalve de annuïteit van dit bedrag ad f 300, ten laste der gemeente komen, zijn de volgende In de eerste plaats de jaarwedde van het hoofd der school. Overeenkomstig het advies, indertijd van wege de Plaatselijke Schoolcommissie gegeven, zouden wij die ƒ200 hooger willen gesteld zien, dan de jaarwedde van de hoofden der scholen 3e en 4e klasse hier ter stede. Evenzoo zal de 2e leerkracht eene bezoldiging moeten genieten, die eenigszins hooger is, dan de jaarwedde van een onder wijzer of onderwijzeres met verplichte hoofdakte aan de gewone scholen bedraagt. Is de 2e leerkracht een onderwijzer, dan zal het onderwijs in de handwerken aan een vakonderwijzeres moeten worden opge dragen. Dit is echter niet noodig bij aanstelling van een onder wijzeres als 2e leerkracht. De periodieke verhoogingen, die de hoofden en onderwijzers(essen) der gewone lagere scholen deelachtig kunnen worden, alsmede de vergoeding van of tegemoetkoming in de huishuur, zullen ook aan het hoofd en de verdere leerkrachten van de buitengewone school in uit zicht moeten worden gesteld. Verder moeten nog onder de jaarlijks terugkeerende uitgaven worden gerekend de kosten voor aanschaffing van leermiddelen (behalve de eerste inrich ting), voor verwarming en verlichting en voor schoonhouden. In verband met een en ander zijn op de ter visie liggende begrooting de jaarlijksche uitgaven met inbegrip van de annuïteit ad 300.uitgetrokken op 4445.—. Tegenover deze jaarlijksche uitgaven staan de .volgende bijdragen, die het Rijk ieder jaar aan de gemeente terug betaalt en wel de minimum-jaarwedde van het hoofd der school ad 1000.—. b. de minimum-jaarwedde van den onderwijzer of de onder wijzeres ad 1000. c. de bijdrage in de kosten der lokalen ad f 94.80. Van Rijkswege wordt dus jaarlijks ƒ2094.80 vergoed, zoodat de kosten, die ten laste van de gemeente blijven, moeten worden gesteld op f 2300 a 2400 'sjaars. Wij moeten er echter opmerkzaam op maken, dat de mogelijkheid geenszins is uitgesloten, dat de cijfers, die op de begrooting zijn aangegeven, naderhand zullen blijken eene kleine wijziging te moeten ondergaan. Zoo is met betrekking tot de salarissen van het onderwijzend personeel door ons nogmaals het advies ingewonnen der Plaatselijke Schoolcom missie. Mocht het dan ook noodig blijken sollicitanten tegen een eenigszins gewijzigd salaris op te roepen, dan vertrouwen wij, dat hiertegen Uwerzijds wel geen bezwaar zal bestaan en dat, wanneer wij U vragen gemachtigd te worden tot oproeping van sollicitanten over te gaan in den geest van het ter visie liggend schema, daarbij door ons kan worden aangenomen, dat eene dergelijke kleine afwijking bij L) geen bedenking ontmoet. Meer dan 3000 zullen de kosten voor de gemeente in deri beginne wel niet bedragen. Alleen ten gevolge van de periodieke salarisverhoogingen van het onder wijzend personeel is overschrijding van dit bedrag in de toekomst niet uitgesloten Vastlegging der salarissen in de verordening, bepaling van het schoolgeld en regeling van verschillende andere punten kan het best later plaats hebben. Thans is 't slechts de vraag, of Uwe Vergadering kan medegaan met het plan tot oprichting bij wijze van proef van eene buitengewone school voor zwakzinnige kinderen overeenkomstig de geschetste denkbeelden. Wij twijfelen er niet aan, of Uwe Vergadering zal, na kennisneming van het bovenstaande en van den inhoud der in de Leeskamer liggende stukken met ons van oordeel zijn, dat het inrichten van speciaal onderwijs voor zwakzinnige kinderen in hooge mate gewenscht is en dat op de boven- aangegeven wijze hierin, zij het ook voorloopig, op doeltref fende en tevens voor de gemeente niet te bezwarende wijze kan worden voorzien. Wij geven U derhalve in overweging: a. te besluiten tot het oprichten van een buitengewone lagere school, voorloopig bestaande uit 2 klassen, bestemd voor 32 zwakzinnige kinderen, in een deel van het Caecilia- Gasthuis, ingericht overeenkomstig het ter visie liggende, door den Dictricts-Schoolopziener goedgekeurde plan b. ons te machtigen sollicitanten op te roepen naar de be trekking van hoofd der sub a bedoelde school en naar de verder te vervullen betrekkingen, een en ander in den geest, van het ter visie liggend schema; c. door vaststelling van nevensgaanden suppletoiren begroo- tingsstaat, een bedrag van 5800 te onzer beschikking te stellen voor de op- en inrichting van de sub a bedoelde school. De uitgaven voor het onderwijzend personeel .enz. zullen te zijner tijd worden aangevraagd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 172. Leiden, 20 Juni '1913. Bij het indienen van ons concept van eene Verordening op de Winkelsluiting (Ing. St. N°. 145) hebben wij U uitgenoodigd, ons Uwe opmerkingen dienaangaande vóór 7 Juni j.l. te willen doen toekomen, ten einde daarmede te kunnen rekening houden en zoodoende de openbare behandeling van ons voorstel te vergemakkelijken. Van deze uitnoodiging werd slechts door twee Uwer leden gebruik gemaakt. Wij meenen daaruit te mogen opmaken, dat ons concept, dat, zooals wij reeds bij de indiening aankondigden, slechts op enkele punten van het uniform model der Winkelsluitingsverorderiingen afwijkt, bij die genen Uwer, die voor het totstandkomen van eene dergelijke verordening zijn, overigens geen bezwaren heeft ontmoet. Is deze veronderstelling juist, dan rest ons dus thans nog de ingediende opmerkingen te bespreken en, voor zoover noodig, te weerleggen, waarna met de openbare behandeling een aanvang zal kunnen worden gemaakt. In de eerste plaats heeft een Uwer leden de wenschelijkheid betoogd, om voor de week der lustrumfeesten een later sluitings uur der winkels mogelijk te maken. Het is dit lid blijkbaar ontgaan, dat voor dergelijke bijzondere omstandigheden art. 8 sub a als het ware een veiligheidsklep biedt, door Burg. en Weth. bevoegd te verklaren alsdan eene algemeene, ten aanzien van alle winkels geldende ontheffing van het sluitings voorschrift te verleenen. Aan zijn verlangen was dus in ons concept reeds tegemoet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 4