DONDERDAG
22 MEI 1943.
79
De heer Fokker. M. d. Y. Gaarne wil ik een enkel woord
zeggen ter ondersteuning van ons voorstel waartoe wij geïn
spireerd zijn door den brief van den heer Roem.
M. d. V. Wij meenden voorop te moeten plaatsen, dat wij
hier moesten krijgen eene goede Hoogere Burgerschool, eene
goede inrichting voor onderwijs, waarbij echter t vens werd
rekening gehouden met den stand der gemeentefinanciën. Er
moest dus niet meer geld worden gevoteerd, dan voor het ver
krijgen van eene goede inrichting voor onderwijs noodig was.
Ook wij hebben de Hoogere Burgerschool te Hoorn bezocht
en hebben gezien, dat men daar met betrekkelijk geringe
middelen een prachtige Hoogere Burgerschool heeft gebouwd.
Natuurlijk moet de Hoogere Burgerschool te Leiden in ver
band met het aantal inwoners grooter zijn dan die te Hoorn
en moet zij ook meer lokalen hebben; maar daarom behoeft
de school te Leiden nog niet in alle opzichten, zooals de heer
Reimeringer zegt, grooter en beter te zijn dan die te Hoorn.
De heer Reimeringer vervalt in dezelfde fout als Burgemees
ter en Wethouders, waar hij Hoorn, la villa morte du Zuider
zee, zooals hij zegt, met 120Ó0 inwoners stelt tegenover Leiden.
Hij vergeet, dat de school te Hoorn niet alleen voor de leer
lingen van die plaats dient, maar ook voor een groot aantal
leerlingen uit den omtrek. Dit jaar bedraagt het getal leer
lingen uit Hoorn als ik mij niet vergis, 70 en van buiten 78.
Hoorn zelf moge eene kleine stad zijn, men vergete niet, dat
het geheele complex, waarvoor de school aldaar dient, onge
veer zoo groot is als Leiden. Wij behoeven geen school te
hebben, waarvan de inrichting en grootte verband houden
met den omvang en de beteekenis van de gemeente. Het
behoeft geen school te zijn, die er uitziet als een graansilo,
zooals de heer Fischer het eens gezegd heeft, maar wij be
hoeven een gebouw, welks uiterlijk der gemeente waardig is,
dat dienstig is voor het onderwijs en zal moeten beantwoor
den aan billijke eischen, welke voor het onderwijs aan een
Hoogere Burgerschool mogen worden gesteld. In dat opzicht
nu mogen wij ons spiegelen aan hetgeen men in Hoorn heeft
gemaakt.
Neem ik nu het voorstel van Burgemeester en Wethouders
voor mij, dan lees ik, dat bijv. de traphal zal groot zijn
94.87 ML en zal moeten dienen als verblijfplaats voor de leer
lingen tijdens de pauzes tusschen de lesuren bij slecht weer.
M. d. Y. Als men deze 360 leerlingen wil bergen op die
94.87 M2., dan staan er 4 leerlingen opl ML, dus als haringen
in een ton. Voor dit doel zal de traphal dus zeker te klein
zijn. Maar bovendien zal die hal den Directeur gelegenheid
moeten bieden de leerlingen bij bijzondere gelegenheden ge
zamenlijk toe te spreken.
Moet nu echter daarvoor zulk een groote hal worden ge
bouwd, waardoor de bouwkosten van het geheel zooveel duurder
worden? Wanneer de leerlingen een enkele maal moeten
worden toegesproken, kan dit dan niet geschieden in het
gymnastieklokaal? Dat is daarvoor als het ware aangewezen.
De kamer voor de leeraren te Hoorn maakt volgens Bur
gemeester en Wethouders een bekrompen indruk, üp ons
maakte die kamer juist een bijzonder goeden indruk, wij
vonden het een mooie en flinke kamer. Burgemeester en
Wethouders vinden die kamer veel te klein, want zeggen zij
een volledige Hoogere Burgerschool met 3 parallelklassen
telt ongeveer 25 leeraren, en deze moeten allen beschikken
over een kastje tot berging van boeken en schriften, en boven
dien moeten de vergaderingen van het voltallige leeraarsper-
soneel in dit vertrek plaats hebben. Waarvoor is het echter
noodig, dat alle leeraren in die kamer over een kastje be
schikken? Voor leeraren in de scheikunde, natuurkunde,
aardrijkskunde, natuurlijke historie en het teekenen is al een
afzonderlijk vertrek, de Directeur heeft zijn eigen kamer, de
leeraar in de gymnastiek heeft het gymnastieklokaal, al die
heeren hebben dus in hun eigen vertrek een kastje tot berging
van boeken en schriften. Daardoor kan de ruimte voor dat
doel benoodigd. wel worden gereduceerd van voor 25 tot voor
18 leeraren. En wat de vergaderingen aangaat, het getal
leeraren moge hier dan wat grooter zijn dan in Hoorn, voor
de vergaderingen van de leeraren, die een enkele maal in het
jaar plaats hebben, kan men het dan wel doen met een kamer
als in Hoorn, wellicht kan zij iets grooter zijn, maar een
zaal als hier wordt voorgesteld lijkt ons overbodig.
Van een lokaal voor aardrijkskunde is in ons voorstel geen
gewag gemaakt, omdat wij meenen dat dit noodzakelijk is
en wij op het noodzakelijke niet willen beknibbelen. Iets
anders is het ten aanzien van de lokalen voor natuur- en
scheikunde. De heer Reimeringer heeft feitelijk van den toe
stand in Hoorn ten dien aanzien een absoluut verkeerd beeld
gegeven.
Wanneer men nagaat het overzicht door den heer Roem
gegeven, dan ziet men, dat er is een leslokaal voor de natuur
kunde, een kabinet voor den leeraar, en een kamer voor den
amanuensis, dat is dus een serie van drie vertrekken, die wij
ook hebben gezien.
Zoo is het beneden voor de scheikunde en boven voor de
natuurkunde of omgekeerd. Wanneer men het nu in Hoorn
op die wijze kan doen, dan kan het in Leiden ook wel.
Het is voor den betrokken leeraar wel heel prettig, wan
neer hij een aparte kamer heeft voor het doen van proeven
en om te werken, maar waar de gemeentefinanciën nu niet
zoo buitengewoon gunstig zijn, behoort men dergelijke dingen
wel na te laten. Dan moet de Raad flink zijn en zeggen
dat laat de toestand der gemeentefinanciën niet toe, het is
niet absoluut noodig voor het onderwijs, een dergelijke uit
gaaf moet dus worden geschrapt. En dit te eer, omdat het
in Hoorn blijkt, dat het ook zonder aparte werkkamer best
gaat. En waar het noodig is, dat de leeraar proeven doet of
dingen moet opbergen, die voor de les noodig zijn, daar kan
aan dit bezwaar worden tegemoet gekomen door aan den
leeraar een kast te geven in het laboratorium of anders in
de kamer van den amanuensis. In elk geval behoeft men
niet èn boven èn beneden voor dit doel een extra kamer in
te richten. Ik hoor den heer Reimeringer zachtjes zeggen,
dat men in Hoorn die aparte kamers wel heeft. Ik wil daarop
antwoorden, dat wij in Hoorn door den Directeur zijn rond
geleid en dat wij zulk een kamer niet hebben gezien, noch
boven noch beneden; van een aparte kamer voor den leeraar
hebben wij niets bespeurd.
Verder wordt dan door B. en W. gezegd, dat de teekenzaal
zoo groot moet zijn, grooter dan in Hoorn, omdat ook het
teekengereedschap van de leerlingen in het teekenlokaal moet
kunnen worden opgeborgen en dat een teekenzaal aan eene
Hoogere Burgerschool met 3 parallelklassen grooter moet zijn
dan een teekenzaal aan een Hoogere Burgerschool met 2
parallelklassen.
Ik begrijp dit echter niet. Er zullen toch nooit meer dan
een zeker aantal leerlingen tegelijk les krijgen; de wet stelt
hier toch grenzen. Evenmin behoeven er dus meer teeken
tafels te worden aangeschaft.
Zoo wordt het ijzeren hek voor de terreinafscheiding bere
kend tegen 20.— a f 25.per M2, maar deskundigen hebben
ons medegedeeld, dat dit best goedkooper kon geschieden;
terwijl, waar in Hoorn de speelplaats slechts 1000 M2 groot
is, wij toch geen behoefte hebben aan eene speelplaats van
4000 M2, die geheel moet worden opgehoogd en verhard. Dit
is toch wel wat erg groot opgezet.
Ons bezoek aan Hoorn, de overweging van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders en van hun antwoord op
den brief van den heer Roem vestigden bij ons den indruk,
dat de school wel goedkooper kon worden gebouwd en wij
meenden niet beter te kunnen doen dan den Raad voor te
stellen zekere besnoeiing aan te brengen in het plan van
Burgemeester en Wethouders. Door de verschillende besnoei
ingen afzonderlijk te vermelden, hebben wij den Raadsleden
de gelegenheid willen geven bij amendement enkele dier
besnoeiingen uit ons voorstel uit te lichten, al zal het ons
natuurlijk aangenaam zijn, als ons voorstel onveranderd wordt
aangenomen. Intusschen zullen wij ons waarschijnlijk tegen
een of ander amendement niet al te sterk verzetten.
Nu nog een woord over de ligging der leslokalen aan de
straatzijde.
De heer Reimeringer meende, dat zulk eene ligging in
Hoorn wel mogelijk was, omdat de school aldaar midden in
het land lag, doch dat wij daaraan hier niet kunnen denken.
Ja, M. d. V. wij hebben natuurlijk ook liever eene school,
waarvan geen enkel leslokaal aan de straatzijde ligt, maar le
mieux est l'ennemi du bien. Wij meenen, dat wel enkele
lokalen aan den buitenkant kunnen liggen. De school ligt
eenerzijds aan den Hoogen Rijndijk en anderzijds aan den
breeden Boulevard, waar men in de eerste jaren niet zulk
een druk verkeer met vrachtwagens en andere hinderlijke
voertuigen heeft te wachten en waar het geluid niet door de
overstaande huizen teruggekaatst wordt. Waar dit gedeelte
den toegang zal moeten vormen tot een Villapark, achten
wij het niet van overwegend bezwaar enkele leslokalen aan
de buitenzijde van de school te maken en zeker, niet wan
neer die lokalen komen op de eerste verdieping.
Wanneer dus de eisch, dat alle lokalen aan de binnenzijde
moeten liggen, wordt losgelaten, dan achten wij dit ook een
bezuiniging, die in het plan kan worden aangebracht, waar
ons toch wordt medegedeeld, dat door dien eisch juist de
kosten zooveel hooger worden. En wanneer dan het plan ook
overigens tot meer bescheiden proportiën wordt teruggebracht,
een gevel wordt aangebracht als die wij nu hier hebben ten
toongesteld gezien, dan geloof ik dat wij een school zullen
verkrijgen, die minder groote eischen stelt aan de gemeentekas
dan het eerste plan door Burgemeester en Wethouders voor
gesteld. En al heeft de brief van den heer Roem feitelijk dan
eenige vertraging in de behandeling dezer zaak gebracht, dan
meen ik, dat wij ons daarover toch niet moeten beklagen,
ook, omdat wij daardoor zullen krijgen een school die uit
aestethisch oogpunt ook als mooi kan worden beschouwd. Ik
hoop dus dat de Raad zich met ons voorstel zal kunnen ver
eenigen.