GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 71 I^GEKOMEW STUKKEN. N°. 145. Leiden, 17 Mei 1913. Wij hebben de eer Uwe vergadering hierbij aan te bieden het ontwerp van eene Verordening op de Winkelsluiting, tot het samenstellen waarvan in Uwe zitting van den 19en De cember j.l. in beginsel werd besloten. Het ontwerp komt in vele opzichten overeen met de veror deningen, die in enkele andere gemeenten van ons land reeds werden vastgesteld of ontworpenverordeningen, welker voor naamste bepalingen sedert door den rechter in hoogste ressort als deugdelijk zijn erkend. Vandaar dat wij ons slechts ten opzichte van enkele punten kleine afwijkingen hebben veroor loofd, hetzij omdat de elders gekozen redactie voor verbetering vatbaar scheen, hetzij omdat de plaatselijke toestanden hier ter stede een eenigszins ander voorschrift noodig maakten, dan in andere gemeenten werd vastgesteld. Zoodoende kan waar het uniform model der winkelslui tingsverordeningen aan Uwe vergadering bekend mag worden verondersteld hier met eene korte toelichting op de door ons voorgestelde bepalingen naar onze meening worden volstaan. In navolging van hetgeen daaromtrent in de andere ge meenten werd bepaald, werd ook door onze commissie het sluitingsuur voor Leiden in art. '1 op 9 uur des avonds vast gesteld. Op dit uur zullen de winkels gesloten moeten worden op alle dagen, waarvoor in het artikel niet uitdrukkelijk een latei- sluitingsuur wordt toegestaan. Naar onze meening komen voor zulk een latere winkelslui ting in aanmerking: de Zaterdagen en de dag voor Hemel vaartsdag, die als het ware met een Zaterdag gelijk kan worden gesteld, benevens de in art. 1 sub c. en d. genoemde werk dagen, waarop de algemeen heerschende groote bedrijvigheid in verband met het Sint-Nicolaas- en Kerstfeest de meeste ingezetenen nog. tot laat in den avond pleegt in beslag te nemen, zoodat alsdan eene 9 uurs-sluiting der winkels voor velen een al te groot ongerief zoude zijn. Ofschoon in andere gemeenten op de uitgezonderde dagen het sluitingsuur op 11 uur des avonds werd gesteld, wil het ons voorkomen, dat alsdan ook van 11 tot 12 uur 's avonds nog gelegenheid tot den verkoop van winkelwaren moet worden gegeven. Wij achten dit extra uur vooral gewenscht op de Zater dagen, met het oog op de Israëlitische neringdoenden, wier winkels alsdan eerst na zonsondergang mogen worden geopend en die, wanneer het sluitingsuur dan reeds te 11 uur 's avonds intrad, vooral in den zomer vaak belangrijk in hunnen handel zouden worden beperkt. In dit verband zij er op gewezen, dat voor de Zondagen door ons geene bijzondere regeling wordt voorgesteld, zoodat voor hen, die dit verlangen, de gelegenheid zal openstaan hunne winkels des Zondags tot 9 uur des avonds geopend te houden, mits aan de bepalingen der Zondagswet door hen worde voldaan. Onze Commissie is toch de meening toegedaan, dat in ver band met deze wet, de gemeentelijke wetgever zich hebbe te onthouden van iedere regeling, die voor de Zondagen anders dan voor de andere dagen in het algemeen zou luiden. Hebben wij het alzoo noodig geacht voor enkele werkdagen een bijzonder sluitingsuur voor te schrijven, het openingsuur kan naar onze meening, zonder uitzondering, op 5 uur des morgens worden bepaald. Voor onze gemeente behoeft geen afwijkende bepaling te worden gegeven gelijk bijv. in Arnhem het geval was voor de marktdagen, omdat de vroegste markt des zomers hier eerst te 5a uur dus na het openingsuur der winkels aanvangt. Ook wat het sluitingsuur betreft wordt geen bijzondere bepaling met het oog op de markten vereischt. De laatste avondmarkt in de van der Werlïstraat eindigt toch des Zater dags te 11 uur 'savonds, op een uur dus, waarop ook inde winkels nog waren kunnen worden gekocht. Alleen voor de zoogenaamde Sint-Nicolaasmarkt is in de Verordening van 20 April 1911 (Gem. Blad No. 12) geen bepaald sluitingsuur voorgeschreven. In de praktijk eindigt deze weinig beteekenende markt echter ook des avonds te 11 uur, zoodat op de dagen bij art. 3 der genoemde veror dening voor deze markt aangewezen, de winkels ook na 9 uur geopend zullen moeten zijn, wil men de winkeliers niet bij de marktverkoopers ten achterstellen. Vandaar wordt door ons in art. 1 sub c. het middernachtelijk stuitingsuur voor winkels, voorgesteld op dezelfde dagen, als waarop de Sint- Nicolaasmarkt hier ter stede mag gehouden worden. De vorenstaande bepalingen zullen gelden voor alle inrich tingen, die naar het gewoon spraakgebruik onder het begrip «winkel" plegen te worden verstaan, inzooverre zij niet in art. 5 voor deze verordening worden uitgezonderd. Ook onze Commissie heeft gemeend zich niet te moeten wagen aan eene omschrijving van dit, voor nadere bepaling zich zoo weinig leenend, begrip, en dit zal wel niemand bevreemden, die zich van de moeilijkheid van dergelijke omschrijvingen in het algemeen, en van het begrip «winkel" in het bijzonder, heeft op de hoogte gesteld, waarvan bijv. blijken kan uit de terzake gevoerde discussiën in den Gemeen teraad van Amsterdam (zie het Gemeenteblad van Amster dam van '1911, pag. 866 en vlg.). Evenals daar mag ook door ons vol vertrouwen aan den rechter, die over het concreet geval oordeelt, worden over gelaten, te bepalen, of men al dan niet, met eene inrichting, als waarvoor deze verordening eene regeling bedoelt te geven, heeft te doen. Intusschen hebben wij gemeend ofschoon in verband met het voorgaande wellicht overbodig van de barbiers winkels en kappers-salons toch afzoncferlijk melding te moeten maken, al ware het alleen maar om te voorkomen, dat uit het, in tegenstelling met de andere Verordeningen, hier niet vermelden dier inrichtingen, de niet-toepasselijkheid van ons ontwerp daarop ten onrechte zal worden afgeleid. Reeds werd gezegd, dat in art. 5 van het ontwerp enkele winkels worden opgenoemd, waarvoor een gedwongen slui- tirigs- of openingsuur bij deze verordening naar onze meening niet behoort te worden voorgeschreven. Het zijn vooreerst de apotheken, waarvoor volgens de meest gangbare uitlegging reeds in art. 3 der Wet van 1 Juni 1865 (Stbl. No. 61) eene regeling wordt aangetroffen; vervolgens de winkels in de stations, die dus betrokken zijn in het reisverkeer en daarom als het ware als niet tot de gemeente behoorend kunnen worden beschouwd; ten slotte de inrichtingen en localiteiten, waarvoor reeds bij andere verordening een sluitingsuur is vastgesteld. Wij bedoelen hiermede niet alleen de tapperijen en bierhuizen, die thans de eenige inrichtingen zijn, waarvoor reeds een sluitings- en openingsuur zijn voorgeschreven (n.l. bij Verordening van 1 Dec. 1898 (Gembl. No. 14) laatstelijk gewijzigd bij veror dening van 24 Juni 1909 (Gembl. No. 12) maar bovendien alle inrichtingen waarvan de houder hetzij verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden, anderen dan sterken drank, hetzij verlof voor den verkoop van alcoholvrijen drank, in beide gevallen voor gebruik ter plaatse van verkoop, heeft verkregen, tot alle welke inrichtingen wij de zoogenaamde tapperij-verordening zouden willen uitbreiden. Te dien einde hopen wij U binnenkort een voorstel te doen tot wijziging van die verordening in dien geest, opdat deze gelijktijdig met de Verordening op de Winkelsluiting eventueel zal kunnen in werking treden. Vindt dit voorstel alsdan instemming bij Uwe vergadering, dan zal voor al deze inrichtingen, die, al zijn zij tevens winkels, toch in meerdere of mindere mate overeenstemming vertoonen met cafés en restaurants, ook het daarvoor geldend sluitingsuur \an toepassing zijn. Het komt ons echter voor, dat met deze uitzonderingen, die mutatis mutandis ook overal elders werden opge nomen, ook hier moet worden volstaan. Iedere verdere uit zondering of speciale bepaling, voor welke andere categorie van winkels ook, zal geheel willekeurig zijn en moet nood zakelijk leiden tot groote onbillijkheid tegenover alle andere, niet uitgezonderde, bedrijven. Bovendien schept men met iedere speciale bepaling nieuwe moeilijkheden bij de toepassing der Verordening, die waar schijnlijk toch reeds velerlei tegenkanting zal ondervinden, terwijl ontduiking der verbodsbepalingen er door wordt bevor derd en gemakkelijk gemaakt. Reeds is met het bovenstaande het voornaamste der nieuwe regeling door onze Commissie nader toegelicht; hetgeenin.de overige artikelen volgt betreft eigenlijk meer de nadere uit werking van verschillende détails. Zoo wordt in art. 2 verklaard, wat, als met het verboden geopend zijn gelijkstaand, moet worden beschouwd. Het cri terium daarvoor werd door ons behalve in de aanwezigheid in den winkel van publiek gezocht in het aldaar «werk zaam" zijn van bedienden. Zulks geschiedde in afwijking van enkele andere verordeningen, die het in den winkel «aanwezig" zijn van bedienden reeds met het verboden geopend zijn gelijk hebben gesteld. Van zulk een vérstrekkende bepaling heeft onze Commissie echter allerlei moeilijkheden gevreesd, vooral met het oog op «interne" winkelbedienden, aan wie toch een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 1